De Burgemeesters van IJsselmonde
De transitie van ambacht naar gemeente:
Het bestuur van de ambachten Oost- en West-IJsselmonde bestond uit verschillende personen en colleges, die door de ambachtsheer werden aangesteld. Aangezien vele ambachtsheren IJsselmonde als zomerresidentie beschouwden werd het bestuur meestal overgelaten aan de rentmeester. Het ambt van rentmeester ging vaak samen met dat van schout en secretaris, dijkgraaf en notaris, zodat sommigen zich tot ongekroonde koningen wisten te ontwikkelen. Een goed voorbeeld hiervan is Pieter Tijken, die niet alleen bovengenoemde functies vervulde, doch ook nog de functies van baljuw, dijkgraaf, schout en secretaris van de hoge heerlijkheid Albrandswaard benevens dijkgraaf, schout en secretaris van Hoogvliet, Pernis en Poortugaal bekleedde.
Hiernaast was er een college van schout en heemraden, welke laatste zich in de tweede helft van de 17e eeuw schepenen gingen noemen. Dit college hield zich voornamelijk bezig met waterstaatszaken en het dorpsbestuur. Hiernaast was er nog een college van schout en schepenen voor de rechtspraak. De neerslag van hun handelingen vindt men respectievelijk in de resolutie- en schouwboeken van de polders en in het oud-rechterlijk archief.
Na het vertrek van stadhouder Willem V in 1795 namen de provisionele representanten van het volk van Holland de leiding in handen. Men stelde een plaatselijke regering of municipaliteit in, die zelf haar ambtenaren aanstelde. De leden hiervan werden door de burgers gekozen door middel van grondvergaderingen en de leden zelf kozen uit hun midden een president. Vervallen waren de invloed van de ambachtsheer en van dijkgraaf en hoogheemraden. In 1798 werd een nieuwe staatsregeling ontworpen, waarbij een reglement op de inrichting van gemeentebesturen werd uitgevaardigd. De sluiting van de ambachtsrekening geschiedde nu ten overstaan van gecommitteerden uit stemgerechtigde ingezetenen en niet meer door schout, heemraden en ambachtsheer. Op 24 maart 1798 deelden de agenten van het Maas-eiland, die belast waren met de reorganisatie van de municipaliteiten op het Maaseiland in het voormalig gewest Holland, mede, dat Oost- en West-IJsselmonde in het regime werden gecombineerd, doch met opdracht om de resoluties en protocollen apart te houden en derhalve de secretarieën afzonderlijk van elkaar te leiden.
De administraties van beide ambachten bleven dus gescheiden. Alle leden werden van hun post ontheven en door nieuwe vervangen. In deze woelige tijden volgde de ene bestuurswisseling na de andere zoals in 1799, 1804 en 1811. In 1804 werd een civiele rechtbank ingesteld, bestaande uit een schout en schepenen, die benoemd werden door het Departementaal Bestuur, waarmee de scheiding met het gemeentebestuur een feit werd. Na de inlijving bij Frankrijk werd in 1811 de civiele rechtbank ontbonden en trad het plaatselijke bestuur af. Er werd een Maire benoemd en een municipale raad. Na het herstel van de soevereiniteit in 1814 werden de heerlijke rechten voor een groot deel hersteld en de titel van schout kwam weer te voorschijn.
Het oude recht van de ambachtsheer om plaatselijke regenten en andere functionarissen te benoemen werd na het herstel van de heerlijke rechten omgezet in een recht van voordracht aan de Koning of aan Gedeputeerde Staten en werd weer als recht van benoeming teruggegeven, voor zover het ondergeschikte bestuurders of beambten betrof. De rechtspersoon, het ambacht van vóór 1795, bleef ook nog na dat jaar bestaan. De colleges, die de rechtspersoon vertegenwoordigden en bestuurden, veranderden na 1795 van naam, maar niet in wezen. Ook de rechtspersoon zelf, zonder van naam te veranderen, kreeg er na 1803 een naam bij; men sprak toen van ambacht of gemeente. Pas na 1811 komen in plaats van deze ene rechtspersoon (ambacht of gemeente) twee andere in de plaats: het ambacht en de gemeente.
Om een administratieve chaos te vermijden liet men na 1814 de bestuurders voorlopig zitten. Het reglement van 1816 bepaalt, dat aan het hoofd van een plattelandsgemeente een schout komt te staan, bijgestaan door een secretaris, twee assessoren en een gemeenteraad. In 1817 werd voor IJsselmonde een nieuw bestuur benoemd, bestaande uit een schout en secretaris, twee assessoren en vijf raadsleden. Maire mr. M.C. Bichon van IJsselmonde moest toen wijken. Op 12 mei 1817 werd hij door de Burgemeester en Vroedschappen van Rotterdam, benoemd tot plaatsvervangend lid van de Staten van Holland, dus helemaal zonder werk zat hij daarna niet.
De benoeming geschiedde door de Koning op voordracht van de ambachtsheer (die vanaf 1817 opmerkelijk genoeg deze zelfde mr. M.C. Bichon van IJsselmonde was), die van de raadsleden door de Staten eveneens op voordracht van de ambachtsheer. In 1825 volgt een nieuw reglement waarbij de titel van schout in die van burgemeester werd veranderd. De eerste echte burgemeester van IJsselmonde, Pieter Jansz. Molenaar, was dus eerst tot 1825 Schout, waarna hij, in dezelfde functies, pas burgemeester werd genoemd. De gemeenteraad zou uit zeven personen gaan bestaan, waaronder de burgemeester en beide assessoren; er viel dus een raadslid af. Bij de herziening van de grondwet in 1848 werden de heerlijke rechten voor het merendeel opgeheven. Voordrachten voor het benoemen van gemeentelijke bestuurders konden niet langer meer door de ambachtsheer worden gedaan. In 1851, toen de Gemeentewet werd ingesteld, werd de naam van assessor gewijzigd in die van wethouder. In 1862 werden de ambachten als zodanig opgeheven en omgezet in polders met een eigen bestuur, waardoor de scheiding tussen gemeente- en waterschapsbestuur definitief werd. Het aantal raadsleden is bij het groeien van de gemeente gestadig uitgebreid, het laatst in 1891 toen het aantal elf bedroeg.
Aangezien er geen raadhuis in de gemeente voorhanden was vergaderde het dorpsbestuur in het oude rechthuis, dat eigendom was van de familie Bichon. Ook maakte men voor dat doel wel gebruik van herbergen, hetgeen volgens een brief uit 1879 van de Commissaris van de Koningin in strijd was met de waardigheid van de Raad en niet in het belang was van de gemeente. In 1883 werd de woning van oud- burgemeester C.A. Molenaar aangekocht en tot raadhuis verbouwd. In 1938 werden er nog plannen gemaakt voor de bouw van een nieuw raadhuis, die echter wegens de oorlog en de daarop volgende annexatie geen doorgang vonden.
Het gemeentewapen is in 1816 officieel vastgesteld: een veld van lazuur met twee banden van keel (=rood), waartussen een klimmende bever van goud. Dit laatste is ontleend aan het wapen van de familie Van Beveren, ambachtsheren van West- IJsselmonde. De rode banden kwamen voor op het familiewapen van Egmond, leenheren van Oost-IJsselmonde.
Hieronder vindt u een overzicht van de burgemeesters van de gemeente IJsselmonde (1814-1941)
Op 1 augustus 1941 werd de gemeente IJsselmonde geannexeerd door de gemeente Rotterdam en hield deze als zelfstandige gemeente op te bestaan.