"We bouwden schip en dok tegelijk. Het werk bleef maar komen!"
Cornelis Verolme
Cornelis Verolme werd geboren op woensdag 4 september 1900 in Nieuwe Tonge. Hij was de zevende zoon van landarbeider Jacob (Jaap) Verolme (1866-1949) en arbeidster Henrica (Riekje) van der Veer (1865-1950).
Cornelis groeit op in een streng gelovige - orthodox hervormde - familie. Als hij vijf jaar oud is gaat hij naar de openbare school in Nieuwe Tonge, want een christelijke school is er niet. In 1911 gaat hij naar de Ambachtsschool in Middelharnis. Cornelis reist daarvoor dagelijks met de stoomtram van Nieuwe Tonge naar Middelharnis.
In 1914 rondt hij met succes de Ambachtsschool af en krijgt als beloning een zilveren horloge met inscriptie. In 1915 volgt Cornelis nog een extra jaar op de ambachtsschool, die hij met fraaie cijfers verlaat.
In 1916 komt hij als voluntair in dienst bij “Gieterij en machinefabriek J.H. van Cappellen, Fabrikant van Stoom-en andere Werktuigen” in Bolnes. Zijn loon is acht cent per uur. Al in de tweede week neemt hij zijn ontslag, maar vader Jaap stuurt hem de maandag erop weer terug naar Bolnes. Hij wordt niet meer aangenomen, weg is weg volgens directeur Cornelis Willem van Cappellen (zoon van de oprichter Johan Hendrik van Cappellen). Cornelis gaat dan maar op goed geluk met de radarboot van Bolnes naar Kinderdijk.
Bij de eerste de beste werf, die van L. Smit & Zoon, wordt hij aangenomen voor 13 cent per uur. Hij leert daar de bouw van stoommachines.
In 1917 gaat Cornelis terug naar Rotterdam waar hij een baantje krijgt bij N.V. Wilton's Machinefabriek en Scheepswerf op de Ruigeplaat aan de Westkousdijk in Rotterdam-Delfshaven. Hij werkt daar aan het inbouwen van machine-installaties in allerlei schepen. Ook dit is weer van korte duur en hij komt zonder werk te zitten. Hij gaat dan tweemaal per week naar een HBS-leraar, die hem voorbereidt voor het toelatingsexamen avond-MTS. Hij vindt intussen ook een baantje als voluntair bij de Scheepswerf en Machinefabriek Kuy & van Rhee in Delfshaven.
In 1918 dient Cornelis met een aantal anderen een verzoekschrift in bij de directie voor meer vakantiedagen. Omdat zijn naam boven aan de lijst staat, wordt hij door de hoofdbedrijfsleider op staande voet ontslagen.
De volgende dag al wordt hij aangenomen bij het even verderop aan de Keileweg gelegen N.V. Nederlandsche Staalindustrie (Constructiewerkplaatsen en werktuigenfabriek De Nederlandsche Staalindustrie). Hij leert daar veel op het gebied van stalen bouwconstructies, van liftbouw, van grote kranen en veel onderdelen van het metaalbewerkingsvak.
In 1919 blijkt het hart van Cornelis meer uit te gaan naar de scheepsbouw. Hij wordt tekenaar-constructeur bij de Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM). Hij boekt daar goede resultaten met het ontwerpen van bruikbare werktekeningen voor schepen. Cornelis is zeer ambitieus en is bij zijn collega's niet erg geliefd. Hij haalt ook graag een wit voetje bij zijn superieuren. Hij volgt tegelijkertijd de MTS-avondschool in Rotterdam.
In 1924 slaagt Cornelis voor zijn eindexamen MTS en in 1928 vertrekt hij bij de RDM en treedt hij in dienst bij de Gebr. Stork & Co in Hengelo. Cornelis wordt chef-tekenaar van het constructiebureau. Hij haalt twee vroegere medewerkers van de RDM, C. Terlouw en C. Bakker, naar Hengelo.
In 1931 gaat het bedrijf dieselmotoren bouwen. De taak van Cornelis wordt het op de markt brengen van dit totaal nieuwe product. In 1936 reist hij naar Brazilië en lukt het hem om een aantal dieselmotoren te verkopen.
In 1937 levert Stork de scheepsmotor voor het prinselijke jacht Piet Hein. In die tijd leert Cornelis prins Bernhard kennen, die hem later steeds heeft gesteund.
Tijdens de oorlog wordt Stork door Duitse officieren en technici beheerd. In zijn memoires besteedt Cornelis slechts twee en halve bladzijden over deze oorlogsperiode.
In 1943 wordt zijn huis door een bombardement vernield. Bij Stork breekt een staking uit. Cornelis wordt met drie anderen door de Duitsers verhoord. Hij vreest het ergste, maar wordt even later vrijgelaten, terwijl een van de vier wordt gearresteerd en later gefusilleerd.
Cornelis verwachtte inmiddels dat hij de positie van commercieel-directeur bij Stork zou verkrijgen, maar de “Storken” zagen hem niet zitten. De eigengereide en uitgesproken Cornelis Verolme had weliswaar nette manieren aangeleerd, maar de werkelijke mores van de Nederlandse elite kende hij echter niet. Ondanks zijn commerciële successen was er voor hem helaas geen plaats in de directie van het keurige Stork.
Op 1 september 1946 neemt Cornelis daarom ontslag bij Stork. De week erna begint hij in Hengelo al zijn scheepsinstallatiebedrijf "Nederland" aan de Beckumerstraat. De doelstelling is het ontwerpen, leveren en installeren van complete voortstuwingsinstallaties van zee- en binnenschepen.
Verolme in IJsselmonde
Langs de Maas rond IJsselmonde, Bolnes en Slikkerveer waren vanouds veel kleine scheepswerven gesitueerd en scheepsbouwers woonachtig.
Aan het eind van 1946 keert Cornelis Verolme vanuit Hengelo terug naar Rotterdam. Cornelis betrekt een klein kantoortje aan de Coolhaven.
Het eerste fortuin vergaarde Verolme met zijn scheepsinstallatiebedrijf "Nederland" door het opkopen van in onbruik geraakte en beschadigde motoren, die waren tijdens de Oorlog voor Duitse rekening gebouwd en in handen van de geallieerden geraakt.
In 1947 verkrijgt hij van de Directie der Domeinen een stuk onbewoonde grond langs de Nieuwe Maas aan de Oostdijk in IJsselmonde (Rotterdam).
Het stuk grond is gelegen naast de Kemper Beton Mij., een betonmaatschappij die stoeptegels maakte en (zoals destijds gebruikelijk was) ook legde. Het bedrijf was opgericht door Bernardus G.C.A. Kemper (1891-1982) en sinds 1930 gevestigd aan de Oostdijk in IJsselmonde.
Het betonbedrijf was een buurman van de Scheepswerf Boele Bolnes, opgericht door meestertimmerman en scheepsbouwer Pieter Boele (1827-1887) en daar gevestigd sinds 1854.
Op 15 augustus 1947 krijgt Cornelis Verolme toestemming van B&W Rotterdam om daar een machinefabriek te bouwen, waar hij dieselmotoren wil gaan reviseren. De plannen omvatten ook een eigen kade waaraan schepen konden afmeren.
In de eerste kleine loods die werd gebouwd, heerste al spoedig grote drukte en na korte tijd werd met ca. 25 man personeel hard gewerkt om motoren te reviseren en motorkamerinstallaties in te bouwen. Er volgde een snelle uitbreiding en de ene hal na de andere werd gebouwd. Één van de eerste grote opdrachten betrof het leveren en installeren van de motorkamerinstallaties van twee schepen met Sulzermotoren, de Gaasterland en de Eemland, die bij Scheepswerf Vuyk & Zn. werden gebouwd voor de Koninklijke Hollandse Lloyd.
In latere jaren werden diverse licenties verkregen, zoals voor het vervaardigen van Verolme-MAN motoren, Verolme-General Electric stoomturbines, Babcock en Wilcox-ketels etc., die in de schepen gemonteerd werden die later op de eigen werven werden gebouwd, maar ook aan derden werden geleverd.
Veel van de arbeiders werkzaam op de machinefabriek waren woonachtig in IJsselmonde en - evenals hun collega’s van de werf Boele Bolnes - in Bolnes en Slikkerveer. In de jaren zestig was er zelfs een speciale buslijn die de arbeiders van Verolme naar hun werk bracht. Later werd dat een reguliere RET- buslijn. Buslijn 75 stopte o.a. bij Verolme en Boele Bolnes.
Groei en uitbreidingen
In 1950 neemt Verolme de scheepswerf J. Smit Czn. in Alblasserdam over. De gevestigde orde van scheepsbouwers kijken dan met argusogen naar die kleine man, die in een korte tijd een goed florerende scheepswerf weet te stichten. Hij hanteert een onorthodoxe bouwmethode. De helling waarop het schip moet worden gebouwd, financiert en bouwt hij tegelijkertijd met het aanbetalingsgeld van de opdrachtgever van het schip.
Op 19 november 1953 neemt hij ook de werf De Haan & Oerlemans in Heusden over.
Op dinsdag 21 december 1954 richt hij Verolme Dok en Scheepsbouw op. De relatie tussen Cornelis Verolme en zijn werknemers is wel heel anders dan tussen de directeuren van de gevestigde orde van scheepsbouwers met hun werknemers. Zelf als boerenzoon van onderaf opgeklommen, zonder universitaire opleiding, had hij van nature meer aansluiting bij de werkvloer dan zijn academisch geschoolde tegenvoeters. Verolme was iemand die zich regelmatig onder zijn arbeiders begaf en tevreden rondwandelend met Jan en alleman een praatje maakte. Met de alpinopet stevig over de oren getrokken tegen de harde, koude wind op de werf, was hij dan bijna onherkenbaar als de grote scheepsbouwer die normaal gesproken onberispelijk gekleed ging. Dat schiep een sterke band met zijn arbeiders, die groot ontzag voor 'de baas' hadden die zo goed voor hen zorgde. Verolme kende velen van zijn werknemers bij naam en kwam in de begintijd zelfs bij de mensen thuis als zij een zoveel-jarig huwelijk vierden of wanneer er een baby geboren was. Het personeel droeg hem op handen.
Op 7 april 1955 wordt tijdens een gemeenteraadsvergadering van Rotterdam een stuk grond van 969 hectare in het Botlek gebied aan Verolme uitgegeven. Hij wil op dit gebied een werf bouwen. Al op 27 juni wordt de eerste paal in het Botlek-gebied door mevrouw J.M.van Walsum-Quispel, echtgenote van de burgemeester, geslagen. Bij de plechtigheid zegt Verolme: "Hier komt de grootste en modernste werf van Nederland". Precies een jaar later wordt de werf aan de Botlek officieel in gebruik gesteld door mr J. Klaasesz, Commissaris van de Koningin van Zuid-Holland.
Naast de grote naoorlogse woningnood was er ook een groeiende vraag naar kantoor- en bedrijfsruimten. Om aan bouwgrond te komen onteigende de gemeenteraad van Rotterdam op 31 januari 1957 grond in IJsselmonde voor het uitbreidingsplan Groot-IJsselmonde, o.a. voor bedrijfsuitbreiding.
Aan de Oostdijk 29 kreeg dit op 7 november 1957 al gestalte door het slaan van een proefpaal voor een grote scheepsbouwloods voor de Verolme Machinefabriek IJsselmonde (VMIJ) van het scheepsinstallatiebedrijf Nederland van het concern van Verolme. Door de bouw van de diverse hallen en de overname van diverse scheepswerven, breidde ook het personeelsbestand snel uit en het kantoor werd overgeplaatst naar het bedrijf in IJsselmonde.
Op het complex te IJsselmonde werd even later ook het kantoor van de dochtermaatschappij Verolme Scheepswerf (Shipyard) Alblasserdam gevestigd. Later volgde de kantoren van dochtermaatschappijen NV Verolme United Shipyards en Verolme Verenigde Scheepswerven. Dit betekende een behoorlijke uitbreiding voor Verolme te IJsselmonde en was een belangrijke impuls voor de werkgelegenheid voor de inwoners van het nieuwe IJsselmonde.
Dat er veel afgunst bij de Rotterdams scheepsbouwers bestond laat zich raden. Veel van zijn concurrenten onderschatten hem. Verolme trekt voormalig bevelhebber der zeestrijdkrachten Alfred de Booy aan als directeur. Hiernaast weet Verolme ook Pieter Sjoerds Gerbrandy, daarvoor minister-president van het oorlogskabinet in Londen, voor zijn bedrijf te strikken. Ook haalt hij de respectabele Rotterdammers Jan de Monchy, Philip Mees, Eugène en Albert Vinke binnen.
Zijn tegenstanders zijn personen van de machtige Rotterdamse scheepsbouwers elite, zoals Karel 'KP'' van de Mandele en Philip van Ommeren, Willy Goudriaan, Jaques Dutilh, D.Th Ruys, J. Hudig en Jan Oyevaar. Er was dus een duidelijk verschil tussen de netwerken van de gevestigde orde van de Rotterdams scheepsbouwers en die van Verolme. Zo kon hij ook niet rekenen op een lidmaatschap van het exclusieve genootschap Club Rotterdam.
Maar Verolme gaat onverstoord verder. Hij weet een order voor het ombouwen van het Braziliaanse vliegkampschip de Minas Gerais in de wacht te slepen. De Booy krijgt de supervisie over dit project.
Op 22 mei 1959 wordt de tanker Mohamed Reza Shah te water gelaten door prinses Margriet in aanwezigheid van de Sjah Rezah Pahlevi, koningin Juliana en prins Bernhard. Het wordt het begin van een spectaculaire expansie.
Expansie naar het buitenland
Overal begint Verolme plannen te ontwerpen voor de bouw van werven in het buitenland. Hij bouwt een werf in Brazilië in de baai van Jacuacanga. De Noorse werf te Sarpsborg, de Ierse werf te Cork, Verolme Electra. Talloze schepen lopen overal van de hellingen. Alles lijkt voorspoedig te gaan.
Cornelis besteedt echter meer aandacht aan het verkopen van schepen en de groei van bedrijven dan aan de financiële kant van zijn bedrijven. Hij heeft het land aan bankiers. Hij is tot nu toe in staat om zijn financiering te bewerkstelligen met de aanbetalingen die hij op zijn schepen ontvangt. Zijn boekhouders zijn bezorgd over zijn wijze van investeren, maar daar heeft hij geen boodschap aan.
Uiteindelijk blijkt echter dat Cornelis, zowel letterlijk als figuurlijk, te hard van stapel is gelopen met al zijn investeringen. De fiscus verschijnt nu ten tonele met een aanslag van maar liefst 32 miljoen gulden, hetgeen zorgt voor geruchten over een faillissement. Uiteindelijk weet Verolme de problemen met de fiscus handig op te lossen en hoeft hij slechts 16 miljoen te betalen. Dit was vooral te danken aan oud-minister van Financiën Hendrik Jan Hofstra, die in februari was toegetreden tot het Verolme-concern.
Teloorgang van een industrie
Vanaf 1962 gaat het door buitenlandse concurrentie niet goed met de scheepsbouw in Nederland, vooral door die van Japan. Vanaf 1963 beginnen de zeven scheepswerven in Nederland verlies te lijden. In 1958 was er nog een winst van 140 miljoen, nu een verlies van 409 miljoen gulden.
Vanaf 1964 begint ook Verolme verlies te lijden op zijn Nederlandse scheepsbouwactiviteiten. Uiteindelijk zegt de bank R. Mees en Zn in 1965 als eerste bank het krediet aan Verolme op.
In 1966 trekken Alfred de Booy en Hendrik Jan Hofstra zich terug uit het bedrijf, zij zijn het niet langer eens over de financiële risico's die Verolme neemt.
In 1967 gelooft ook de Rotterdamsche Bank - net zoals R. Mees en Zn. - niet meer in de beloftes van Verolme. Ondanks de kritische houding van de bankiers ontvouwt Verolme plannen voor de bouw van twee enorme reparatiedokken voor mammoet olietankers. Hiervoor heeft hij een krediet nodig van 63 miljoen gulden. Hij doet nu een beroep op de regering voor een kredietgarantie.
Er ontbrandt een heftige strijd tussen Verolme en de gevestigde orde van scheepsbouwers. Zijn tegenstanders zijn de drie werven: Rijn Schelde, Wilton-Feijenoord en NDSM . Zij vragen eveneens een kredietgarantie bij de regering aan voor de bouw van een groot reparatiedok op de Maasvlakte.
De ministerraad komt in 1968 tot de conclusie dat slechts ruimte is voor één reuzendok en dat alle werven samen moeten werken. Hier wil Verolme natuurlijk niets van weten. Na een bikkelharde strijd krijgt Verolme van de regering een kredietgarantie van 75 miljoen, maar wel onder de voorwaarde dat hij de noodlijdende Amsterdamse NSDM (Nederlandse Dok en Scheepsbouw Maatschappij) moet overnemen om deze van de ondergang te redden.
In 1969 blijkt dat Verolme met de overname van de NSDM een kat in de zak heeft gekocht. Het bedrijf blijkt een grote verliespost te worden. Maar ook in Rotterdam worden aanzienlijke verliezen geleden. Vooral de stijgende loonkosten veroorzaken verliezen. De kosten van het nieuwe reparatiedok lopen volledig uit de hand, i.p.v. van de 70 miljoen wordt het 100 miljoen gulden. Hij krijgt een nieuwe kredietgarantie van 25 miljoen op voorwaarde dat Verolme zaterdag 1 augustus 1970 zou moeten aftreden als president-directeur. Bovendien moet hij in de raad van commissarissen naast hem een regeringscommissaris dulden en eveneens komen daar twee commissarissen om het bedrijf te onderzoeken. Verolme wil door niemand op zijn vingers worden gekeken. Zijn mening over de raad van commissarissen liegt er niet om: "Je geeft ze een sigaar, je geeft ze te eten en moet bij het kruisje een handtekening te plaatsen".
Inmiddels dringt het bij de pers ook door dat het niet goed gaat met het Verolme-concern. Hij fulmineert dat het een nationaal schandaal is wat hier is gebeurd. Maar het wordt steeds duidelijker dat hij de greep op het geheel begint te verliezen. Hij kan nauwelijks salarissen betalen en balanceert op de rand van faillissement. Vanuit de regering wordt aangedrongen op een fusie tussen Rijn-Schelde en Verolme.
Het doek valt
Op woensdag 14 januari 1970 krijgt Verolme in zijn villa De Heul in Ridderkerk bezoek van Jozef Molkenboer, plaatsvervangend directeur-generaal van Economische Zaken. Hij heeft van de minister-president Piet de Jong de opdracht meegekregen om Verolme te dwingen af te treden. In bijzijn van zijn vrouw Anneke brengt hij deze boodschap over. De dag erna vertrekken Verolme en zijn vrouw naar Zwitserland om even tot rust te komen.
Op 17 januari vind er in de middag nog een gesprek plaats tussen Verolme en de ministers Nelissen, Witteveen , Roolvink en Molkenboer. Verolme wil nog steeds geen formeel akkoord geven op zijn aftreden als president-directeur. In zijn Memoires schrijft hij: "Nog nooit in mijn leven ben ik zo alleen geweest".
Op de woensdag erna wordt het rapport Biesheuvel-Langman aan de Tweede Kamer overhandigd. Dit houdt in dat het grootste geheim van Verolme is onthuld: alle financiële gegevens van het Verolme concern worden nu openbaar.
Uiteindelijk bezwijkt Verolme op 29 januari onder de op hem uitgeoefende druk en gaat hij akkoord met zijn aftreden als president-directeur. Wel blijft hij president-commissaris. Maar zijn macht over de raad van commissarissen is hij kwijt geraakt. Vier van de zeven commissarissen worden benoemd door de minister van Economische Zaken. Jozef Molkenboer wordt regeringswaarnemer.
De dag erna schrijft hij aan zijn personeel dat hij tegen zijn zin moet aftreden als hun president-directeur: "Dit betekent geen afscheid van U, want als aandeelhouder en President-Commissaris blijf ik nauw aan de bedrijven verbonden en geef ik u de verzekering dat ik op dezelfde wijze de belangen van onze bedrijven zal blijven behartigen. Bij deze gelegenheid zou ik bij U willen aanbevelen de Heer B. Scheffer, die mijn plaats als President-Directeur zal innemen en verzoek U hem Uw volle medewerking en vertrouwen te geven in het belang van het concern".
Volgens de Telegraaf hadden de werknemers met tranen in de ogen gestaan. Die middag hadden de werknemers Verolme nog letterlijk op handen gedragen. Zij hadden hem op de schouders genomen en hossend de kantine ingedragen.
Feitelijk was er geen sprake meer van een fusie, maar van een overname. Verolme maakte nog een gang naar de rechter om de fusie tegen te houden, maar dat bleek tevergeefs. Op zaterdag 5 juni 1970, aan boord van zijn jacht de Achor aan de Vecht in Vreeland, tekent hij het contract waarmee hij instemt met de fusie van Rijn-Schelde met het Verolme-concern. De maandag erop hoort de ondernemersraad dat hun baas zich heeft overgegeven aan Rijn-Schelde. Zo komt er een einde aan het drama voor Verolme.
Maar er volgen weer donkere tijden voor de Nederlandse scheepsbouw. Op maandag 13 juli presenteert de interim-commissie Winsemius een rapport, waarin staat dat de grote scheepsbouw in Nederland ten dode is opgeschreven, maar dat het stervensproces door de nodige kunstgrepen nog een aantal jaren gerekt zou kunnen worden.
In die jaren gaan vele grote scheepswerven in Nederland failliet. Naast Verolme waren dat o.a. Wilton-Feyenoord, RDM, YVC, Boele Bolnes om er maar eens een paar te noemen. Zij werden allemaal onderdeel van het rijke Rotterdamse en Nederlandse scheepsbouwverleden.
Overlijden Cornelis Verolme
Vanaf 1980 gaat het gaat niet goed met de gezondheid van Cornelis Verolme, hij heeft prostaatkanker. Op 5 april 1981 sterft Cornelis Verolme. Na een indrukwekkende kerkdienst, op 9 april in de Westersingelkerk te Rotterdam, wordt Verolme - in besloten kring - bijgezet in een nieuw familiegraf in zijn geboorteplaats Nieuwe Tonge. Zijn neef Chris van Veen zegt in zijn toespraak: "Met het verscheiden van Cornelis Verolme is een groot man heen gegaan”.
Staal en Lavendel
In 2015 maakte RTV Oost een documentaire over Cornelis Verolme, Staal en Lavendel, de levensladder van Cornelis Verolme
Toekomstplannen?
Scheepswerven Rotterdam worden woningen, met deze kop werd op 23 juli 2008 op Architectenweb bekendgemaakt dat er (nieuwe) plannen waren met het leegstaande Verolme-terrein. De gemeente Rotterdam en LSI project investment NV hadden een samenwerkingsovereenkomst getekend voor de herontwikkeling aan de Oostdijk in IJsselmonde (Rotterdam). De partijen waren overeengekomen om twee naast elkaar gelegen voormalige scheepswerven, Verolme en YVC, te ontwikkelen tot een locatie bestemd voor wonen aan het water.
Er zou een masterplan worden ontwikkeld voor circa 550 eengezinswoningen en 300 appartementen. Bijzondere aandacht zou hierbij worden besteed aan de openbare inrichting van parken en kades. De locatie, gelegen aan de Maas, bood uitzicht over het water en over IJsselmonde.
LSI was initiatiefnemer en trekker van het master- en bestemmingsplan. In samenwerking met deelgemeente IJsselmonde, dS+V en Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) zou het project verder ontwikkeld en getoetst worden.
Het plan was om in het vierde kwartaal van 2009 gefaseerd te starten met het bouwrijp maken van de locatie en naar de verwachting destijds zouden in 2015 de laatste woningen worden opgeleverd.
Helaas strooide de in hetzelfde jaar uitgebarsten financiële crisis roet in het eten en verdwenen de plannen snel van tafel.
Het Verolme-terrein wordt nu (2023) door een consortium beheerd en de loodsen, overige opstallen en terreinen worden verhuurd aan diverse bedrijven totdat er weer nieuwe plannen worden ontwikkeld voor woningbouw, wat nog steeds de voorkeur heeft van de gemeente Rotterdam.
Bronnen:
- Levensloop Cornelis Verolme (4-9-1900 tot 5-4-1981)
- Cornelis Verolme, opkomst en ondergang van een scheepsbouwer, Ariëtte Dekker (Bert Bakker, 2005)
- Cornelis Verolme en zijn bedrijven, A. Rijke (Stichting Verolme Trust, 2000)
- Krantenartikelen via www.delpher.nl
- Documentaire Staal en Lavendel van RTV Oost
- De toekomst van het Vervoer over Water, door Prof.ir. S. Hengst (Delft Maritiem 2), Delftse Universitaire Pers 1995
- Andere tijden, aflevering 416, Cornelis Verolme.