"Het dorp IJsselmonde, zoals wij dat kenden? Dat werd door de brug doormidden gesneden, en komt nooit meer terug."
Ontstaan en ontwikkeling van het Eiland Van Brienenoord
Hoewel er altijd sprake is geweest van zandbanken in de Maas (of Merwede zoals de rivier vroeger werd genoemd), is van een eerste echte verwijzing pas sprake in 1750. In een resolutie van de Staten van Hollandt en Westvrieslandt1 wordt op 14 november 1750 de Spanjaardsplaat genoemd. In een huurcedule2 van 1 november 1755, opgemaakt door Pieter Tijken, notaris te IJsselmonde, wordt ook gesproken over de “Spanjaerdsplaet”. De akte gaat verder over de verhuur van het recht op zalmvisserij tot het einde van de Spanjaardsplaat. In de Verhandelingen van het Bataafsch genootschap der Proefondervindelyke wysbegeerte te Rotterdam, Volume 2 uit 1775, wordt de Spanjaardsplaat genoemd door Jan Govertsz. Van der Linden in een artikel over de bevaarbaarheid van de Maas3.
In de loop der tijd veranderde de Spanjaardsplaat van grootte, vorm en positie en vormen zich nog andere slikplaten4 voor IJsselmonde. Op de kadastrale kaart uit 1832 (sectie A, Feijenoord) zien we dat er dan inmiddels drie slikplaten voor IJsselmonde liggen, het Westplaatje, de Groene Plaat5 en de Slikplaat.
Op een kaart uit 1848 zien we dat het Westplaatje dan inmiddels is vergroeid met de Slikplaat en er tussen de Slikplaat en de Groene Plaat een landbrug is ontstaan.
In 1856 was de kleine Groene Plaat door een kronkelend smal watertje gescheiden van de grote Slikplaat, deze platen waren door een smalle grondstrook aan elkaar verbonden. Beide platen waren buitendijks aangeslibde gronden en begroeid met riet, biezen en griendgewas.
Op een kaart uit 1900 zien we dat het Westplaatje geheel is vergroeid met de Slikplaat en dat de Groene Plaat en de Slikplaat ook nagenoeg aan elkaar zijn verbonden. Slechts een smalle doorgang scheidt de eilanden dan nog. Het Zuiderdiep is dan nagenoeg niet meer begaanbaar voor de doorgaande scheepvaart naar het achterland.
Na de aanleg van de Nieuwe Waterweg tussen 1862 en 1872 bleek de Waterweg en ook de Maas nog op veel plaatsen last te hebben van verzanding. In de jaren na de opening van de Waterweg werd nog een aantal waterwerken uitgevoerd “ter normalisering van de watergang”. Deze werkzaamheden liepen stroomopwaarts zelfs door tot voorbij IJsselmonde.
In 1892 worden de landerijen op de Groene Plaat al onteigend. Er lag daar onder andere een boerderij met wei- en bouwlanden. Begin 1894 werd de afgraving van de Groene Plaat aangekondigd. Aanbesteding werd gedaan eind 1894 en het werk werd gewonnen door A. van der Vlies uit Zaltbommel die het werk voor ƒl. 111.111,= aannam.
Veel van het slib werd in de polder Zomerland gestort, waardoor dit de hoogte werd zoals die nu nog is. Ook werd slib op de Slikplaat gestort. Tenslotte werd de noordkant van de Slikplaat nog afgegraven, waardoor het eiland zijn vorm kreeg zoals we die nu nog herkennen.
Rotterdam annexeerde het gehucht Varkenoord samen met de Groene Plaat in 1895. Het gebied sloot zo mooi aan bij het eveneens geannexeerde, aan de andere oever gelegen Kralingse Veer. Het overgebleven eiland kreeg bij besluit van B&W van Rotterdam op 21 mei 1895 de naam “Brienenoord”. Deze naam werd op 1 juni 1962 gewijzigd in “Van Brienenoord”, als een correctere verwijzing naar de voormalige eigenaars, de familie Van Brienen.
Baron Van Brienen als naamgever van het eiland
Het eiland is vernoemd naar Arnoud Willem Baron van Brienen, heer van de Groote Lindt, Dordtsmonde, Stad aan ’t Haringvliet en Wezenstein (1783-1854). Als heer van Dordtsmonde6 beschikte van Brienen over de visprivileges in de omgeving van Dordrecht.
Arnoud was wel een slimme kerel. Hij woonde en werkte niet eens bij Rotterdam in de buurt, sterker nog: hij woonde op de Keizersgracht in Amsterdam en later op landgoed Clingendael in Den Haag.
Hij kocht in 1847 voor fl. 145.000,= het visrecht in de Nieuwe Maas bij IJsselmonde, inclusief de daarin liggende slikplaten, van Otto Paulus Groenix van Zoelen, de ambachtsheer van Ridderkerk. Hij kreeg hiermee het recht op alle visserij van steur en zalm vanaf de Bolnessersluis tot aan het westelijk hoofd van de Leuvehaven te Rotterdam. Zeg maar helemaal van Krimpen aan den IJssel naar hartje Rotterdam. Door zijn titel als Heer van Dortsmonde had hij al een hoop privileges om te vissen in de omgeving van Dordrecht, dus deze konden er ook nog wel bij. Van Brienen liet op de Groene Plaat een zalmvisserij aanleggen, de latere zalm- en zegenvisserij van de Maatschap “De Merode”.
Het werd daar vanaf die tijd ook wel Van Brienen’s Oord genoemd. Na het afgraven van de Groene Plaat en reconstructie aan de Slikplaat kreeg het overgebleven eiland definitief de naam Eiland Van Brienenoord.
De Zalmvisserij (1847-1925)
Vanwege de ligging aan de rivier was de visserij voor het dorp IJsselmonde tot ongeveer 1900 een belangrijk middel van bestaan. Vooral zalm was in de Nieuwe Maas bij IJsselmonde, waar zout en zoet water elkaar ontmoetten, overvloedig aanwezig. Het vissen op zalm werd bij IJsselmonde vooral met een zegen7, een groot net, gedaan. Aan de oever van de rivier werd één zijde van het net vastgezet. Een roeiboot voer met de andere kant van het net de rivier op, zodat het als een gordijn in het water kwam te hangen, van het wateroppervlak tot aan de bodem. Vervolgens werd het net in een wijde boog weer terug geroeid naar de kade waar de vangst werd binnengehaald met man-, paarde- of stoomkracht.
Gevangen vis werd naar de overzijde van de Nieuwe Maas gebracht, op Kralingseveer lag de visafslag waar alle vis uit de omgeving haar bestemming vond. In 1870 werden er te Kralingseveer 20.000 zalmen aangevoerd. In 1885 werd met 100.000 zalmen een recordomzet bereikt. De zalm bracht toen rond de fl. 2,50 per kilo op. Samen met het verval van de zalmvisserij op de Nederlandse rivieren stagneerde sinds 1927 de handel ook aan het Kralingseveer.
Aan de noordzijde van de Groene Plaat lag aan de rivier de viskade van de zalm- en zegenvisserij van de Maatschap “De Merode”, die op deze plaats sinds 1856 haar visserijbedrijf uitoefende met de grote zalmzegen. In 1856 had Van Brienen zijn visrechten doorverkocht aan de burgerlijke Maatschap, waar hij overigens nog wel lange tijd aandelen van bezat.
In 1876 stopte de Maatschap haar visactiviteiten op de Groene Plaat en verplaatste ze naar de al langer bestaande zalmvisserij “De Goede Verwachting” in de buitengorzen ten oosten van het dorp IJsselmonde. Daar waar nu ongeveer de oude machinefabriek van Verolme ligt. De gronden bleven echter nog tot 1918 in bezit van de Maatschap.
De zalmvisserij was daar nog enkele jaren succesvol. In het begin van de twintigste eeuw eiste de toenemende vervuiling van de Maas en overbevissing haar tol en liep de vangst van zalm gestaag terug. In 1920 werd “De Goede Verwachting” al buiten bedrijf gesteld en in 1925 volgde “De Merode”. Op 3 december 1925 werd de “completen Inventaris der zalmvisserij ‘De Merode’ te IJsselmonde” per “openbare vrijwillige verkooping” te koop aangeboden. Het betrof onder andere een radarstoomboot, onderlosser, stoomspil met machinegebouw, andere spillen, aken, roeiboten, netten, touwwerk, grote koperen taanketel, ankers, kettingen, staaldraad enz.
De eigendommen van de Burgerlijke Maatschap De Merode, te weten het visrecht, alsmede de viskade en opstallen tezamen met grienden, weiland en gorzen, werden verkocht aan de Staat der Nederlanden. De Merode en de zalmvisserij slechts als herinnering achterlatend.
Een Machinefabriek en scheepswerven op het eiland (1918-1956)
Al in 1918 verkocht Zalmvisserij De Merode haar deel van het eiland Brienenoord (26 hectare groot) aan vertegenwoordigers van de industrieën die toen de economische motor van Rotterdam vormden: N.V. Wilton’s Machinefabriek en Scheepswerf en de N.V. Steijwal Motorenfabriek. Er werden plannen gemaakt om het eiland verder in te dijken, uit te breiden en rechter van vorm te maken. Een nooit gebouwde betonnen brug aan de oostkant, vanaf Oud-IJsselmonde, zou de eerste vaste verbinding naar het eiland geweest zijn.
Steijwal verkocht haar aandeel in het eigendom in 1928 aan Burgerhout’s Machinefabriek. Bronnen vermelden niet welke van deze twee bedrijven een machinefabriek op het eiland liet bouwen en hoe deze er uit zag en functioneerde. Zeker is alleen dat deze fabriek in 1938, toen dit deel van het eiland door de gemeente Rotterdam was gekocht, werd afgebroken. Vanaf 1938 was het Eiland Van Brienenoord dus niet alleen Rotterdams grondgebied, maar ook eigendom van de gemeente Rotterdam.
De grote werven zoals Wilton-Fijenoord en de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) hadden zich inmiddels vooral aan de westkant van Rotterdam gevestigd, terwijl de kleinere werven ten oosten van de stad nabij IJsselmonde lagen. Van die kleinere werven was die van Piet Smit Jr. de belangrijkste. Hij had zijn bedrijf in 1894 ter hoogte van het eiland en naast Burgerhout’s werf gevestigd, waar het een kleine eeuw zou blijven. De werven Burgerhout, Piet Smit en Wilton-Fijenoord kochten aan het begin van de twintigste eeuw ieder een deel van het eiland. Het eiland moest hun expansiedrift ruimte bieden.
De firma Burgerhout was al geruime tijd tegenover het eiland gevestigd. Naast (stoom)machines werden door deze werf schepen, sluisdeuren, dokken en baggermateriaal vervaardigd. Sinds 1910 was de werf als eerste in Nederland uitgerust met een voor die tijd uiterst moderne betonnen dwarshelling. De dwarshelling lag tegenover de westpunt van het eiland. Ondanks de vele orders die het bedrijf lange tijd uit binnen- en buitenland kreeg, wist het de economische depressie niet het hoofd te bieden. Burgerhout ging in 1932 failliet. Het fabriekscomplex werd in 1937 gekocht door vroegere concurrent en buurman Piet Smit Jr. De gemeente Rotterdam kocht in datzelfde jaar op een veiling Burgerhout's deel van het Eiland Van Brienenoord.
N.V. Scheepswerf en machinefabriek Piet Smit jr. had sinds 1946 een perceel op de westpunt van het eiland in erfpacht (van de gemeente) voor industriële doeleinden. Naar verluidt werden er op de strandjes schepen geteerd.
Het grootste deel van het eiland, ruim 20 hectare, bleef tot 1956 in het bezit van Wilton en opvolger Dok- en Werfmaatschappij Wilton-Fijenoord. Wilton-Fijenoord heeft het eiland en zijn oevers voor maar één doel gebruikt. In de jaren veertig van de twintigste eeuw werd op het eiland baggerspecie gestort, die onder meer afkomstig was uit de dokputten op het terrein van de werven (waarvan er één op Feijenoord, aan de Piekstraat lag). Deze moesten regelmatig uitgebaggerd worden om ze in bedrijf te houden. Net na de oorlog werd er extra gebaggerd om het verwoeste productieapparaat weer op peil te brengen.
De Arend en de Zeemeeuw van het Instituut voor de Rijpere Jeugd (1932-2016)
De jeugd van Rotterdam gebruikte het Eiland Van Brienenoord als sinds 1932 voor verantwoorde ontspanning. Zij deed dat onder leiding van het Instituut voor de Rijpere Jeugd. Dit Instituut had diverse clubhuizen opgericht in de volksbuurten van de stad. Die clubhuizen heetten de Arend (voor jongens) en de Zeemeeuw (voor meisjes).
Reportage van Antennerotterdam van 23 november 2012
Het Instituut voor de Rijpere Jeugd was in 1920 opgericht door leden van de gegoede Rotterdamse burgerij. Zij maakten zich destijds zorgen over de toekomst van de “rijpere jeugd”. Aan het einde van de negentiende eeuw en in het begin van de twintigste eeuw was Rotterdam enorm gegroeid door de komst van duizenden migranten van de Zuid-Nederlandse eilanden en elders uit het land.
Zij waren gelokt door het vooruitzicht van beter loon, werk in de havens en het leven in de stad. De aanpassing van de nieuwe Rotterdammers bleek moeilijk. Uit hun eigen milieu weggerukt, vonden zij geen nieuwe gemeenschap waarin zij konden worden opgenomen en de woningsituatie was ook vaak erbarmelijk. De criminaliteit, en vooral de jeugdcriminaliteit, nam ernstige vormen aan. Bestaande organisaties bleken niet in staat deze volgende generatie te bereiken.
Het Instituut voor de Rijpere Jeugd richtte zich op de jeugd tussen de 13 en 20 jaar die niet meer leerplichtig was en die een bijdrage moesten leveren aan het onderhoud van hun gezin. Door het bieden van gezelligheid, huiselijkheid en het verbreden van kennis in de clubhuizen van het Instituut wilde men het tij keren.
De crisis in de jaren dertig was voor het Instituut reden om hun activiteiten te verleggen en uit te breiden. In 1935 was bijna 29% van de jongens onder de 25 jaar werkloos. Het Instituut nam deel in het in 1932 opgerichte Centraal Comité voor Jongere Werkloozen en begon in haar clubhuizen met “werkloozenwerk”. Het bleef niet beperkt tot het geven van cursussen en het bieden van ontspanningsmogelijkheden, maar breidde zich vanaf 1934 uit met werkobjecten.
Werkloze jongens leverden een bijdrage aan de aanleg van openbare werken zoals sportterreinen. In 1936 kwam daar, in opdracht van de Subcommissie voor de Werkobjecten voor Jeugdige Werkloozen, het werkobject Van Brienenoord bij.
Toen Burgerhout in 1932 failliet ging, kocht de NV Wilton-Fijenoord de grond op en gaf deze in 1934 in bruikleen aan het Instituut voor de Rijpere Jeugd. Op het eiland werden een openluchttheater, sportvelden en een atletiekbaan aangelegd.
Ook werd er een clubhuis opgericht. Dit clubhuis was een gebouw dat afkomstig was van de werf van de Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord aan de Piekstraat. In de twintiger jaren waren op deze werf twee onderzeeboten voor Turkije gebouwd. Turkse marineofficieren hadden ter plekke op de bouw toegezien en verbleven gedurende die tijd in een gebouw op de werf, het Turkenheim.
Nadat de onderzeeboten in 1927 waren opgeleverd kwam dit gebouw leeg te staan en werd het in 1934 uiteindelijk aan de Arend geschonken. Met behulp van zestig werkloze jongens, leden van De Arend, werd in vijf weken tijd het - uit steen en ijzer bestaande - degelijke gebouw afgebroken en in onderdelen overgebracht naar het Eiland Van Brienenoord.Daar werd het onder toezicht van architect ir. J.H. van den Broek, van het bureau Van den Broek en Bakema, weer opgebouwd. Technisch adviseur was de heer G. Visser en de leiding was in handen van “baas” J.M. Buurman, die na voltooiing van de bouw werd aangesteld als beheerder. In de recreatiezaal van het gebouw kwam een lijst te hangen met de namen van de 60 jongeren die aan de opbouw hadden meegewerkt.
In juni 1936 was het huis gereed en op de 20ste van die maand werd het in aanwezigheid van vele notabelen officieel geopend. Op 29 augustus 1938 droeg de Gemeentelijke Subcommissie voor de Werkobjecten voor jeugdige werklozen het werkobject, inclusief het openluchttheater, sportvelden en volkstuinen, over aan het Instituut voor de Rijpere Jeugd.
Na de korte bezetting aan het begin van de oorlog bleef Van Brienenoord aanvankelijk normaal toegankelijk. Wel leek het er begin 1941 op dat er een gevangenis zou worden gevestigd, maar dat plan was al spoedig van de baan. Van Brienenoord had een publiek gedeelte en een gedeelte dat alleen leden van De Arend mochten betreden en dan nog alleen onder begeleiding. Wilton-Fijenoord had inmiddels, met goedvinden van De Arend, de Rotterdamse politie toestemming verleend om van 15 september tot 15 mei met honden te oefenen op het afgesloten gedeelte van het terrein.
Het eiland was alleen met een pontje bereikbaar. Voor het overvaren hadden de huurders van de volkstuinen een gratis kaart, die strikt persoonlijk was en recht gaf op twee overvaarten per dag, namelijk heen en terug in de maanden juni, juli en augustus. De kaart was alleen geldig als de huurder zijn identiteitsbewijs kon tonen. Voor de politiemensen golden dezelfde regels als voor de volkstuinders .
Iedere zomer, tot en met 1944, werd op het eiland “ondanks luchtgevaar” een vakantieschool gehouden, maar in de herfst van 1944 bezetten de Duitsers Van Brienenoord weer en moesten alle activiteiten stoppen.
De Duitsers lieten “gevorderde Rotterdamse huisvaders en jongelingen” het bos op het eiland rooien. Ze kregen daarvoor veertig gulden in de week en een portie stamppot per dag. De boomstammen werden met het pontje aan wal gebracht en naar de Rotterdam vervoerd. Ze werden daar in de puinvelden geplant om te verhinderen dat geallieerde vliegtuigen daar konden landen. In de hongerwinter verdween dit Van Brienenoordhout in de noodkachels.
De cursussen voor jeugdleiders, die in 1944 onder leiding van mevrouw Voors waren begonnen, werden na de oorlog op andere wijze voortgezet. Op 28 oktober 1945 vond de officiële opening plaats van het Internaat van Brienenoord. Een twintigtal cursisten volgde hier de eerste opleiding in Nederland van jeugdleiders en -leidsters voor het werk onder de ongeorganiseerde arbeidersjeugd. Directrice werd mevrouw W.J. Voors. Het Internaat was gevestigd in het buitenhuis van De Arend. Nadat de Duitse bezetters waren verdwenen werden de hoogstnoodzakelijke veranderingen en verbeteringen aangebracht, waardoor het huis op enigszins primitieve wijze woon- en studieruimte bood aan de eerste cursisten.
Op zaterdag 4 juni 1951 bezocht koningin Juliana het Eiland Van Brienenoord. Er waren 500 jongens en meisjes en 37 clubhuizen, vertegenwoordigd door 150 leiders en leidsters, aanwezig. Voor de meesten was het de eerste keer dat zij op Van Brienenoord waren. 'Voor de Rotterdammers is het met veel wilgenhout begroeide Van Brienenoord bekend terrein , al van voor de oorlog af. Gedurende de zomermaanden is het dagelijks, en in het bijzonder natuurlijk gedurende de weekeinden, door talrijke Rotterdamse jongens en meisjes bevolkt!'
In 1953 werd het Internaat van Brienenoord opgeheven en ging de opleiding over naar het opleidingscentrum Middeloo in Amersfoort, dat hierna de naam Opleidingscentrum Middeloo-Van Brienenoord kreeg.
In de jaren zeventig bezuinigde de overheid als gevolg van de economische crisis op de subsidiëring van onder andere de welzijnssector. Zo werd ook de subsidiëring van het clubhuis door het Rijk stopgezet. Het clubhuis begon te vervallen, helemaal in 1980 toen de gemeente ook de beheerder niet meer betaalde.
Het Intituut bood het clubhuis vervolgens te koop aan voor de symbolische prijs van één gulden aan de politiehondenvereniging. Die wilden het echter niet hebben. Het Instituut heeft toen het clubhuis weer opgeknapt en hierna werd het in gebruik genomen door de Arend en de Zeemeeuw, toen deel van de Stichting Welzijn Rubroek Crooswijk, en door nog andere organisaties.
Van de andere voorzieningen die het Instituut op het eiland had en die in de jaren dertig door werkelozen waren aangelegd was echter niets meer terug te vinden. De sintelbaan was ergens na de jaren vijftig opgeslokt door de steeds meer uitbreidende volkstuintjes. Het openluchttheater werd niet meer gebruikt en raakte in verval en verdween van het eiland.
Op 20 mei 1995 vierde het Instituut voor de Rijpere Jeugd zijn 75-jarig bestaan op het Eiland Van Brienenoord. Vele (oud-)leden, (oud-)bestuurders en (oud-)medewerkers waren daarbij aanwezig.
Een tweede leven
In 2016 werd het oude clubgebouw “Arend en Zeemeeuw” afgebroken. De materialen werden echter hergebruikt. Zij vormen een groot onderdeel, zo’n tachtig procent, van het nieuwe gebouw van “de Buitenplaats Brienenoord”, dat op de fundamenten van het oude clubgebouw is opgericht.
Het voormalige clubhuis op het Eiland Van Brienenoord werd afgebroken en het nieuwe gebouw werd opgebouwd met een deel van de bestaande materialen van het oude gebouw. Het kreeg op het eiland een nieuwe functie als centrum voor cultuur en educatie. Het nieuwe gebouw werd op vrijdag 20 september 2019 geopend.
Volkstuinvereniging (VTV) Van Brienenoord (1943-heden)
Het werkobject op Eiland Van Brienenoord in de jaren dertig omvatte niet alleen het clubhuis, sportvelden en het openluchttheater, maar ook volkstuintjes. In 1937 werd op het terrein dat Wilton-Feijenoord aan het Instituut voor de Rijpere Jeugd in bruikleen had gegeven, een dertigtal tuintjes aangelegd. Dit oorspronkelijke complex lag oostelijker dan het huidige en het terrein lag toen ook aanmerkelijk lager. De tuinders hadden in die tijd nog wel eens te kampen met natte voeten en verdronken gewas.
Volkstuinen hadden in die periode veel meer een nutsfunctie. Veel plattelanders die naar de stad waren gekomen, bleven behoefte houden aan een stukje tuin. Bovendien waren de in de tuintjes verbouwde groenten een welkome aanvulling op het schamele dieet in de crisis- en oorlogsjaren.
De tuinen vervulde in de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol in de voedselvoorziening van de zwaar getroffen Rotterdammers. Het was een van de weinige bronnen waarmee men zich in leven kon houden. De tuinders zagen zich dan ook genoodzaakt het eiland ’s nachts te gaan bewaken om te voorkomen dat hongerige stadsgenoten er anders met hun kostbare oogst vandoor zouden gaan.
Het complex werd in de beginjaren op "vrijgevochten" wijze beheerd en uitgebreid. Het uit de Maas aangespoelde drijfhout werd gebruikt om huisjes van te bouwen. Vandaag de dag is er nog één dergelijk huisje te bewonderen.
Met de volkstuinverordening uit 1943 moest er een einde komen aan de "vrijgevochtenheid" op het complex. De tuinen werden verhuurd door de directie van het Instituut met een advies van de tuingroep Van Brienenoord. Die adviesgroep was samengesteld uit tuinders en moest gaan zorgen voor een goede verstandhouding tussen de tuinders onderling en voor naleving van de reglementen.
De tuinen werden het eerste jaar gratis uitgegeven, maar de huurder was wel verplicht om het onkruid te verwijderen, de grond om te spitten (wat volgens overlevering vooral in de beginjaren een enorme klus was) en de paden te onderhouden. De tuinen waren uitsluitend bedoeld voor het telen van voedingsgewassen, bloemen en planten. Voor het bereiken van het eiland konden de tuinders in de jaren veertig, net als andere bezoekers, gebruik maken van de roeiboot met roeier. De tuinders kregen hiervoor een kaart, waarmee ze gratis tweemaal per dag (heen en terug) konden overvaren in de maanden juni tot en met augustus. In de overige maanden moest men zelf voor de overtocht zorgen, want de roeier werkte alleen in de zomer.
Pas in 1969/1970 mochten de tuinders gebruik gaan maken van het bruggetje. De tuinders hoefden toen ook niet meer langs het zandpad te lopen, maar konden gebruik maken van de asfaltweg die de NAM daar had aangelegd.
Ondanks het feit dat de NAM een aantal tuinen had verdrongen, was zij een goede buur en mocht dan ook na de herverkaveling in 1983 het complex openen.
Het Instituut voor de Rijpere Jeugd vroeg tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw huur voor de volkstuinen, maar hield weinig toezicht. De dertig tuintjes van voor de oorlog waren er eind jaren zestig 58 geworden. Het grootste deel had forse afmetingen aangenomen, tussen de 400 en 600 vierkante meter. In een ambtelijke werkgroep werd in 1972 afkeurend gesproken over het rommelige uiterlijk van het complex, dat niet zozeer was toe te schrijven aan de verscheidenheid in “bouwstijlen” maar meer aan de “onbeholpen manier waarop afbakening (bijv. golfijzeren platen) en materiaalopslag (bijv. optrekjes van afvalhout en plastic) waren uitgevoerd”. De “wildgroei” van de volkstuintjes op het eiland en het vraagstuk hoe die situatie moest worden aangepakt en door wie, is gedurende de hele jaren zeventig een struikelblok gebleken voor het realiseren van plannen op het eiland.
Uiteindelijk werden de tuintjes in 1983 door de gemeente gelegaliseerd en werd het terrein opnieuw verkaveld. Er ontstonden 94 tuintjes van bescheidener afmetingen (200 tot 250 vierkante meter). In 1985 kregen de tuinders een semi-permanente status, wat wilde zeggen dat niet duidelijk was of ze altijd op het eiland mochten blijven maar in ieder geval hoefden ze niet weg voordat er serieuze, vastgestelde plannen waren. En die kwamen er. De tuinders zijn nu een vast onderdeel van de inrichting van het eiland.
De tuinvereniging groeide in de loop der jaren uit tot de Volkstuinvereniging (VTV) Van Brienenoord, die tot op heden het complex nog steeds beheert. In 2023 kunnen zij zelfs hun tachtigjarige bestaan gaan vieren. De volkstuinvereniging houdt namelijk zelf 19 oktober 1943 als oprichtingsdatum aan. Dit is de datum van Wilton-Feijenoord aan de Afdeling Rentegevende Eigendommen van Rotterdam. Hierin werd geschreven dat de volkstuinen in 1942 aangemeld waren bij de Landbouw Crisis Organisatie voor Zuid Holland. Deze heeft de volkstuinen in 1943 ook erkend.
Training van politiehonden (1934-1990)
Naast kinderen en hun ouders uit de oude volkswijken en volkstuinders bood het eiland ook lange tijd ruimte aan de training van politiehonden.
Wilton-Fijenoord had, met goedvinden van De Arend, de Rotterdamse politie toestemming verleend om jaarlijks van 15 september tot 15 mei met honden te oefenen op het afgesloten gedeelte van het terrein. Sinds de jaren dertig werden er op het eiland politiehonden getraind. Lange tijd door twee clubs, namelijk de politiehondenbrigade en de politiehondenvereniging.
Net zoals de tuinders waren de hondenclubs lange tijd vrij om het eiland naar eigen goeddunken te gebruiken. Toen de deelgemeente IJsselmonde in de jaren tachtig het eiland toegankelijker wilde maken voor het publiek, ging zij in gesprek met de hondenverenigingen over verhuizing naar een nieuwe locatie, al dan niet op het eiland. Hier ging veel tijd in zitten.
Zolang deze kwestie liep, verhinderde het ook de openstelling van het eiland voor publiek. Evenals de volkstuinders hadden ook de hondenverenigingen zichzelf steeds meer ruimte op het eiland toegeëigend en oefenden zij ook in het bos met de honden.
De deelgemeente IJsselmonde wilde dit gebruik bij openstelling van het eiland drastisch beperken. Zij zagen de honden als bedreiging voor het wandelende publiek en de spelende kinderen, waar de verenigingen dit uiteraard heel anders zagen. Uiteindelijk is in 1990 de politiehondenbrigade naar Hillegersberg verhuisd en trok de politiehondenvereniging in het onderkomen van de brigade.
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) (1956-1985)
Na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog was Rotterdam begonnen met de wederopbouw van stad en haven. Eind jaren veertig begon Rotterdam met de productie van woningen, onder meer op de linker Maasoever. De Zuidelijke Tuinsteden werden ontworpen, waaronder het plan voor de nieuwe stad Groot-IJsselmonde dat tussen 1954 en 1962 werd gemaakt. De omgeving van het Eiland Van Brienenoord zou hierdoor ingrijpend veranderen , maar de nieuwe stad was niet georiënteerd op de rivier dus het eiland behield haar geïsoleerde ligging.
In dezelfde periode dat het plan voor Groot-IJsselmonde werd ontwikkeld en op de tekentafels van de Dienst Stadsontwikkeling lag, ontdekte de NAM het olieveld IJsselmonde/Ridderkerk. Dit was een bijzonder rijk veld en lange tijd het meest productieve van West Nederland. Even leek het erop dat de bouw van de nieuwe stad zou moeten wijken voor de activiteiten van de NAM. Maar door samenwerking van de gemeente Rotterdam en de NAM kon zowel de oliewinning op grote schaal doorgang vinden, als de nieuwe woonwijk uit de grond worden gestamd. Veel bewoners van Groot-IJsselmonde waren tot aan het eind van de twintigste eeuw dan ook gewend aan een jaknikker in hun uitzicht.
Op het eiland van Brienenoord richtte de NAM een meetstation (één van de vier in IJsselmonde), een emulsieverwerkingsinstallatie en een verwerkingsinstallatie voor ruwe olie in. Er waren een aantal volkstuinen die plaats moesten maken voor de opstallen en de weg die de NAM vanaf het ophaalbruggetje over het Zuiddiepje liet aanleggen. De maatschappij hoogde ook het terrein op, zodat het niet meer onder water zou lopen. Ook de toegangsweg door het volkstuincomplex werd aangelegd op een dijkje, dat is overigens nu nog te zien.
Tot halverwege de jaren tachtig van de twintigste eeuw pompte de NAM uit de olieputten die verspreid over IJsselmonde lagen, een mengsel van olie, water en gas. Dit mengsel werd verzameld op het meetstation. Hier werd het gas gescheiden van het olie en het water. water. Via een systeem van transportleidingen werd het olie/watermengsel vervolgens naar de emulsieverwerkingsinstallatie gebracht. Omdat het mengsel erg stroperig was, werden die leidingen verwarmd. De olie werd gescheiden van het zoute water en naar de olieverladingsinstallatie gepompt. Daarvandaan werd de olie per schip verder naar Pernis vervoerd. Zo vertrokken er vanaf de steiger aan het Zuiddiepje elke dag, inclusief zaterdag en zondag, schepen met in totaal 1000 m3 ruwe olie naar de raffinaderij.
Omdat de twee verwerkingsinstallaties halverwege de jaren tachtig moesten worden gerenoveerd (de NAM verwachtte het IJsselmondeveld nog 15 tot 20 jaar te kunnen gebruiken) werd besloten ze maar van het eiland te verwijderen en deze functies onder te brengen bij de toen nieuwe locatie aan het Bolnesserdijkje. Zo verdween de NAM dus van het eiland.
Het bouwdok (1960-1987)
Rotterdam was de eerste stad in Nederland die een metro aanlegde. Dit was nodig om het verkeer in de stad te ontlasten, net zoals de aanleg van “de ruit” en de Van Brienenoordbrug. In 1960 begon men met de aanleg van het gedeelte tussen Centraal Station en Zuidplein, met de Leuvehaven en de tunnel onder de Maas.
In 1961 legde gemeentewerken het dok voor de bouw van tunnelstukken ten bate van de rivierkruisingen van de metro aan. Het Van Brienenoorddok was één van de vier dokken in Rotterdam. De andere drie lagen aan het Weena, de Blaak (op de zuidelijke kop van de Coolsingel) en de Coolhaven.
Het perceel was toen nog in het bezit van de werf Piet Smit, maar die had gemeentewerken toestemming gegeven om daar een bouwdok aan te leggen. Dit gebruik moest wat de werf betrof van tijdelijke aard zijn. Smit wenste de erfpacht van het perceel op het eiland terug, zodra gemeentewerken klaar zou zijn. De werf wilde hiermee duidelijk maken dat het perceel door haar ligging direct grenzend aan het werfterrein voor hen van eminent belang was en dat zij dit perceel daarom ter beschikking wilde blijven houden.
Van de berichten over het gebruik van het dok na voltooiing van de metrotunnel als zwembad, iets dat het college van B&W kennelijk wel aansprak, werd de werf niet echt vrolijk. Het behoeft geen nadere uitleg dat de komst van een dergelijke recreatie gelegenheid in de directe nabijheid van de werf een uitermate storende invloed zou gaan uitoefenen op de goede voortgang op de aan de werf afgemeerd liggende schepen.
Terwijl Rijkswaterstaat aan de slag was gegaan met de bouw van de Van Brienenoordbrug op de oostpunt van het eiland, ging Gemeentewerken op de westpunt van het eiland aan de slag.
Het eiland was een geschikte locatie omdat het in de buurt lag van de plaats waar de metro de rivieroversteek zou gaan maken. Bovendien was er voldoende ruimte om twee tunnelstukken tegelijk te bouwen. De in totaal 12 te bouwen stukken waren ofwel 75 meter of 90 meter lang. Om het dok te maken werd behoorlijk ingegrepen op de vorm van het eiland. De westpunt werd op een oppervlakte van 130 bij 50 meter tot gemiddeld 7 meter beneden het gebruikelijk waterpeil afgegraven. Hiernaast werd ook de punt van het eiland afgegraven voor de plaatsing van de dokdeur.
Verder werd er op het eiland een kleine betonfabriek geïnstalleerd. De tunnelstukken, onderverdeeld in delen van 15 meter, werden gemaakt van waterdicht beton. Ze waren zodanig van gewicht dat ze zelfdrijvend waren, wat aanzienlijk scheelde in het transport. Wanneer de stukken klaar waren liet men het dok vollopen met water, opende men de dokdeur en voerde men de stukken het dok uit. Hierna werden ze met behulp van sleepboten (van de rederij en sleepbootmaatschappij Piet Smit) naar de plaats van bestemming gesleept.
Het zand, grind en cement werd per schip naar het eiland vervoerd, naar de aanlegsteiger op de zuidelijke oever. De overblijfselen van deze steiger waren tot het einde van de twintigste eeuw nog te zien ter hoogte van de politiehondenvereniging. Vanaf de steiger ging het vervolgens via een transportband naar de betonfabriek waar het werd verwerkt. Er werkten in die periode zo’n vijftig mensen op het eiland, in de fabriek en als timmerman en betonvlechter.
De bouw van de metro (een Polygoon-Profilti produktie i.o.v. gemeente Rotterdam)
Eind 1964 kwam het laatste tunneldeel in het dok gereed. In 1965 werd besloten het bouwdok hierna nog te handhaven. Men nam toen aan dat het binnen afzienbare tijd weer nodig zou zijn. De gemeente Rotterdam had plannen opgevat om enerzijds een spoortunnel onder de Nieuwe Maas te bouwen in samenhang met een rijwiel- en voetgangerstunnel in samenhang met een "Willemstunnel". Anderzijds overwoog de gemeente ook een metroverbinding met Hoogvliet en Spijkenisse onder de Oude Maas door aan te leggen. De realisatie van het eerste plan verdween een tijd in de koelkast. Voor de Willemstunnel werd uiteindelijk pas in 1984 groen licht gegeven en op 28 april 1987 werd de eerste damwand geslagen. Koningin Beatrix opende de Willemstunnel op 15 september 1993. Het tweede plan, een metroverbinding naar Spijkenisse, bleef echter op de agenda staan. Vandaar dat de gemeente bereid was de kosten voor het onderhoud van het dok op zich te nemen9.
Opening van de Rotterdamse Metro in 1968 door prinses Beatrix en prins Claus
Op 9 februari 1968 openden Prinses Beatrix en prins Claus de Rotterdamse metro en maakten de eerste rit tussen het Centraal Station en het Zuidplein. Destijds was de Rotterdamse metro het kortste metrolijntje ter wereld met haar lengte van 5,8 kilometer lang. Maar Rotterdam was uiterst trots op zijn metro, de eerste van Nederland. Sindsdien is de metro uitgebreid tot een netwerk van 78 kilometer, waarvan overigens maar 17,7 kilometer ondergronds ligt. Ook Spijkenisse, Capelle aan den IJssel, Schiedam en Vlaardingen zijn met de metro te bereiken, en sinds 2010 loopt de metro als onderdeel van de Randstad Rail zelfs naar Den Haag. Ook is vanaf 2023 het strand van Hoek van Holland per metro te bereiken.
In 1980 maakte gemeentewerken het bouwdok gereed voor de bouw van de rivierkruising onder de Oude Maas door van de metro naar Spijkenisse. Zes tunneldelen van 90 meter lang werden op het eiland gemaakt. Deze keer was er geen betonfabriek op het eiland neergezet, maar kwam het van het bedrijf aan de overkant van het Zuiddiepje (nu Dyckerhoff). Het beton werd voor het grootste gedeelte overgepompt naar het bouwdok, maar ook in vrachtwagens over de brug gereden. Deze keer werkten er ongeveer dertig mensen op het eiland. Zij maakten de betonbekistingen, vlechtten het betonijzer en stortten het cement. Dankzij de voortgang van de techniek legde deze tunnelbouw een minder groot beslag op het eiland en hadden de andere eilandgebruikers er minder last van dan de eerste keer.
In januari 1982 werden de eerste drie delen uit het bouwdok gevaren en op 24 mei 1983 de laatste drie. Het dok werd voor de laatste keer onder water gezet, de dokdeur verwijderd en de laatste drie tunneldelen werden uitgevaren.
Eind 1987 ontmantelde de Dienst Gemeentewerken het bouwdok. Dit was hetzelfde jaar dat de werf Piet Smit, de oude eigenaar van dit deel van het eiland, failliet ging. De werf had eind jaren vijftig niet kunnen vermoeden dat zij niet meer zou bestaan toen Gemeentewerken het bouwdok definitief niet meer nodig had.
Bij de vergunningverlening in 1960 was destijds afgesproken dat na afloop van de werkzaamheden de situatie weer in de oorspronkelijke staat zou worden teruggebracht. Dit gebeurde maar gedeeltelijk. De betonnen vloer van het bouwdok werd weggehaald, evenals een gedeelte van de dokdeur. Om de rivier weer zijn oude loop te geven, legde Gemeentewerken op het oude talud van het eiland en met puin van de verwijderde dokvloer een strekdam aan die aansloot op de westpunt van het eiland. Het gedeelte van de rivier tussen de dam en de dokdeur werd gedempt, maar het eiland had begin 2000 nog niet haar oude vorm terug.
Om het dok te dempen had de Gemeente Rotterdam eerst plannen om dit bij wijze van experiment met afvalverbrandingsslakken (VAI-slakken) te doen. De volkstuinders zagen dit experiment niet zitten en maakten zich ongerust over gezondheid en milieu. Zij dreigeden met het optrekken van de brug over het Zuiddiepje als de vrachtwagens met de slakken toch zouden arriveren. In 1997 zag gemeentewerken alsnog af van de stort van de slakken in het bouwdok. De Raad van State had bepaald dat vergunning voor dit experiment slechts voor tien jaar zou zijn, waardoor de slakken voor het aflopen van deze termijn weer verwijderd zouden moeten worden. Er was op dat moment nog geen zicht op andere toepassingsmogelijkheden voor slakken in de toekomst. Gemeentewerken wist dus niet of ze de weg te halen slakken hierna nog elders kon en mocht gebruiken en zag daarom af van de stort.
De komst van de Van Brienenoordbrug (1961-heden)
De Rijksoverheid was aan het begin van de twintigste eeuw op Rijksniveau bezig met de ontwikkeling van de regio rond Rotterdam. Zij had aan het einde van de jaren twintig het Rijkswegenplan opgesteld. Dit plan ging tevens het eiland aan. Rotterdam werd in het Rijkswegenplan opgenomen als een belangrijke schakel in een stelsel van provinciale en rijkswegen. De ontwikkeling van een rondweg, de latere ruit, rond de stad zou de verkeersstromen ten goede komen. Onderdeel van het plan was een oeververbinding bij IJsselmonde en het Eiland Van Brienenoord, de “Van Brienenoordbrug”. Voor de bouw van deze nieuwe brug had het Rijk geld gereserveerd, zo’n acht miljoen gulden. Toen duidelijk werd dat Rotterdam dringend een nieuwe oeververbinding ten westen van de Willems- en Koninginnebrug nodig had, stelde het Rijk de aanleg van de Van Brienenoordbrug uit. Ze leende in 1935 de gereserveerde acht miljoen gulden aan de stad Rotterdam voor de realisering van de Maastunnel, die in 1942 zou worden geopend.
Reeds in de jaren dertig was er al een aanvang gemaakt met de bouw van de rijksweg 16 bij Rotterdam. In 1943 werd het eerste deel van de A16 opengesteld tussen IJsselmonde (Feijenoord) en Zwijndrecht. De rijksweg doorsneed de Koninginneweg in IJsselmonde en vond haar aansluiting op de pas geopende Maastunnel.
In 1941 werd de grond al aangekocht voor een brug over de Nieuwe Maas. Begin jaren 60 werd het oude bruggenplan weer afgestoft en werd er in 1961 al begonnen met het bouwrijp maken van de grond waar de indrukwekkende boogbrug moest verrijzen.
Het Eiland Van Brienenoord gaf de brug haar naam8 en werd, aan de oostkant, de plek waar één van de hoofdpijlers van de brug zou worden gebouwd. In 1965 lanceerde 1e kamerlid S.J. van den Bergh (VVD) nog een voorstel om de brug te hernoemen naar Churchill, maar op dit voorstel werd niet ingegaan door de minister van Verkeer en Waterstaat Van Aartsen. De Van Brienenoord brug was destijds de grootste, breedste, hoogste en duurste boogbrug van Nederland, een meesterstuk van techniek en kunde. De brug werd ontworpen door ingenieur W.J. van der Eb, Hoofdingenieur A van Rijkswaterstaat (1904-1966). Hij ontwierp een voor die tijd bijzonder ranke en transparante brug. Nog altijd is de Van Brienenoordbrug de langste boogbrug van Nederland.
De komst van de brug wierp niet alleen haar schaduw op het Eiland Van Brienenoord. Aan de voet van de brug op IJsselmonds grondgebied moest ook een groot verkeersplein worden aangelegd. De aanleg van dit verkeersplein, vanwege de ingewikkelde slingerende wegen in de volksmond “de Pierenpot” genoemd, leidde ertoe dat grote gedeelten van het oude dorp moesten wijken. De brug sneed het dorp letterlijk doormidden. De jeugd op het oude dorp had daarentegen een fantastische tijd met die enorme bouwput voor de deur. In de zomer werd er gezwommen in het daar ontstane meertje en ’s winters kon er geschaatst worden.
De pijler op het Eiland Van Brienenoord was in 1962 al gereed en leek, zonder dat de boog van de brug nog geplaatst was, op een flatgebouw zonder ramen.
Om het benodigde materieel op het eiland en naar de twee andere pijlers in het Zuiddiepje te krijgen was er een bruggetje aangelegd. Het hele zware rijdende materieel werd echter met behulp van een drijvend dok naar het eiland overgetakeld.
Op maandag 1 februari 1965 opende Koningin Juliana de brug. Het openstaande brugdek werd neergelaten, waarna het ceremonieel gezelschap met de koningin en minister Van Aartsen de eerste auto's voorgingen in een wandeling. Het winterse weekend ervoor liepen zestienduizend Rotterdammers al over het autowegdek van de nieuwe brug. Het was een koude onderneming, zoals Han Timmer, het toen vijfjarig jongetje links op de foto, zegt. "Ik herinner me vooral dat het een eind lopen was en dat het daarboven ijs- en ijskoud was." Ook bewoonster van het Groothandelsgebouw Els Stolk herinnert zich de dag. "De mensen mochten die zondag over de brug lopen. Ik kon het zien vanuit het Dijkzigt ziekenhuis, waar ik toen lag vanwege de bevalling van mijn zoon." De opkomst schijnt de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat de uitspraak ontlokt te hebben dat Waterstaat weer iets had gepresteerd waar de Rotterdammers trots op konden zijn.
Al snel bleek de capaciteit van de brug ontoereikend. In het begin van de jaren tachtig startte Rijkswaterstaat met de plannen voor verbreding van de A16 tussen het knooppunt Ridderster en het Terbregseplein. Er moesten hier dagelijks 180.000 auto’s zonder filevorming de Maas kunnen passeren. De bouw van de tweede Van Brienenoordbrug begon in 1986 en zou wederom ingrijpen op de vorm en de natuur van het eiland.
De pijlers van de tweede brug zouden de waterloop rond het eiland gaan beïnvloeden en daarom werd de oostpunt van het eiland uitgebreid met een damwand. De stroomsnelheid in het Zuiddiepje werd met de aanleg van een ronde kop op het eiland vergroot waardoor er minder gebaggerd hoefde te worden. De kop werd ingericht als openbaar groen met een wandelpad. Dit laatste was een tegenprestatie van Rijkswaterstaat vanwege de bouw van de tweede brug.
Binnen de damwand rond de pijlers van de brug lag een waddenachtig gebiedje, waarin het getij zijn gang ging. Ten westen van de brug werd een deel van het eiland opgehoogd om de bouwketen en andere opstallen tijdens de bouw te kunnen plaatsen. Net daarnaast, tussen de dam en het oude NAM-terrein, lag nog een put. Hier kon je de oorspronkelijke hoogte van het oosten van het eiland zien.
Om het scheepvaartverkeer zo min mogelijk te hinderen werd de tweede boog van de brug niet ter plaatse gebouwd, maar in Zwijndrecht. In 1989 is de nieuwe boog naar zijn plaats gevaren. Slechts 15 centimeter ten westen (stroomafwaarts) van de oude brug. De operatie trok enorm veel publiciteit, onder meer doordat het gevaarte alleen via de Oude Maas en de Nieuwe Waterweg de Nieuwe Maas kon bereiken. De Spijkenisserbrug, Botlekbrug en de Koninginnebrug moesten worden gepasseerd. De overige scheepvaart werd voor die gelegenheid stilgelegd. Op 1 mei 1990 werd de tweede Van Brienenoordbrug officieel in gebruik genomen.
Het kleurenpalet van de Van Brienenoordbrug is door de jaren heen wel gewijzigd. De brug was oorspronkelijk rood, werd later groen geschilderd en is nu al weer jaren wit.
Tientallen bruggen, sluizen en tunnels stammen uit het midden van de vorige eeuw. Ze moeten hierom vernieuwd of vervangen worden. Ook de Van Brienenoordbrug komt aan de beurt. Rijkswaterstaat gaat de twee grote boogbruggen en brugkleppen renoveren en vervangen. Dat wordt een spectaculaire operatie.
Vervangen en renoveren van de Van Brienenoordbrug tussen 2026 en 2028 | Rijkswaterstaat
In 2025 wordt aangevangen met de enorme klus die naar verwachting eind 2027, begin 2028 gereed zal zijn. Er wordt vooral in en rond de zomervakanties gewerkt, dat veel hinder voor het wegverkeer en de scheepvaart gaat schelen. Na de opknapbeurt kan de Van Brienenoord er weer jaren tegenaan. We zijn in IJsselmonde wel benieuwd wat de nieuwe kleur wordt.
Het Eiland Van Brienenoord als natuurgebied (1997-heden)
Rotterdam was sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog alsmaar uitgedijd. Aan het einde van de twintigste eeuw drong het besef door dat de samenhang tussen de verschillende stadsdelen, met name op Zuid ver te zoeken was. Een teken dat men toch weer op zoek wilde naar die samenhang was het plan voor de Stadiondriehoek uit 1987. De deelgemeente IJsselmonde en de gemeente Rotterdam lieten het in de jaren negentig verder uitwerken in het Olympusproject. Het eiland van Brienenoord maakte hier deel van uit.
De gemeente Rotterdam zag de Stadiondriehoek, inclusief het eiland, als één van de vier zogenaamde hoekpunten van het centrale stedelijke gebied. De andere drie waren het Klaverblad, het Kralingse Bos en het Zuiderpark. Deze vier punten waren belangrijke open ruimten die in de jaren dertig bestemd waren voor de recreatie van de Rotterdamse arbeiders. In de jaren negentig lagen ze net op de grens tussen stad en de naoorlogse woonwijken. Bovendien maakten ze deel uit van de belangrijke recreatieve hoofdroutes tussen de stad en het omliggende gebied. Volgens het Stadsplan Rotterdam uit 1992 moesten ze worden ontwikkeld tot hoogwaardige recreatieve buitenruimten.
In de economische visie van de deelgemeente IJsselmonde uit 1997 werd voor het eerst sinds de vaststelling van het bestemmingsplan in 1946 een serieus kader voor de ontwikkeling van het Eiland Van Brienenoord vastgesteld. Het eiland werd in deze visie aangewezen als één van de projecten die het toerisme en recreatie op Zuid nieuw leven moest inblazen. Het eiland was daar geschikt voor omdat het een regionale aantrekkingskracht had. In het verwijderen van het aloude struikelblok van de hoge kosten voor onderhoud van de natuur werd voorzien. Deze konden worden gecompenseerd door een combinatie met een passende commerciële functie. Als thema’s voor de ontwikkeling van het eiland werden natuurontwikkeling en kunst gekozen.
Volkstuinders en andere betrokken stadsbewoners volgden het allemaal maar met argusogen. Het in hun ogen mooie rauwe natuurgebied op het eiland mocht geen stadspark worden met aangeharkte asfaltwegen, kunstwerkjes en een café.
Getijdepark Eiland Van Brienenoord
Begin van de eenentwintigste eeuw ontwikkelde de gemeente Rotterdam de plannen verder en streefde de aanleg van een getijdepark Brienenoord na. Toen de gemeente Rotterdam in 2020 begon met de opknapbeurt van het gebied was niet iedereen meteen enthousiast. Er brak zelfs paniek en verontwaardiging uit onder bomenliefhebbers toen er bomen gekapt werden om getijdennatuur aan te leggen.
In 2021 verliet het Zuid-Hollands Landschap het Eiland van Brienenoord. De Stichting had 18 jaar lang het natuurbeheer verzorgd. De gemeente Rotterdam wilde het eiland toegankelijker en aantrekkelijker voor recreatie maken en besloot het gebied, na afronding van de werkzaamheden, zelf als stadspark te gaan beheren.
Onderdeel van de opknapbeurt van het eiland was het vervangen van de karakteristieke brug over het Zuiddiepje en de aanleg van een extra brug. De oude ophaalbrug over het Zuiddiepje werd vervangen door een vaste voetgangersbrug, de “Arend en Zeemeeuwbrug”, en verder oostwaarts werd een nieuwe ophaalbrug gebouwd, de “Ben Schopbrug”. Het Zuiddiepje moest bereikbaar blijven voor de scheepvaart vanwege de aan- en afvoer van materialen naar de betonfabriek die er nog steeds zit.
Veel IJsselmondenaren kijken nog met weemoed terug naar het oude eiland en haar wilde natuur. Het getijdepark ziet er wel mooi uit, maar zal waarschijnlijk nog vele jaren nodig hebben om weer wat van de oude luister van het ruige uiterlijk van het eiland terug te krijgen.
Eindresultaat Eiland Van Brienenoord, Promofilmpje van Martens & Van Oord en Van der Ven
Noten:
- De Resolutiën van de Heeren Staten van Hollandt ende Westvrieslandt, volume 119, blz. 759.
- Cedule = schuldbekentenis of ceel (schriftelijke kennisgeving)
- In de Nieuwe verhandelingen van het Bataafsch genootschap der proefondervindlijke wijsbegeerte te Rotterdam uit 1897 wordt de Spanjaardsplaat nog een aantal malen genoemd, in historisch perspectief, want in dat jaar was het eiland alleen nog bekend als het Eiland Van Brienenoord.
- Een slikplaat is een andere benaming voor een zandplaat of zandbank, een door getijdestromingen aangezande ophoging in de rivier.
- Er waren twee slikplaten die Groene Plaat werden genoemd, de hierboven vermelde Groene Plaat voor IJsselmonde in de Maas en er was een Groene Plaat in de Oude Maas voor Albrantswaard.
- Dordtsmonde wordt in Jacob van Oudenhovens Out-Hollandt (blz. 155 en verder) een dorpje genoemd nabij Dordrecht lag en dat “door den Grooten Vloet van 1421, doen de Stadt Dordrecht van den Grooten Zuyt-Hollandschen Waert wierdt afgescheurt, mede is weggespoelt, ende het Rivierken Dort onder de Maes vermenght zijnde, is verdwenen”. Vanaf die tijd was Dordtsmonde “een Ridderlijcke Leen bestaende in Visscherijen, waer van de Leen-brieven de bepalinge op het nauste nemende, aldus luyden: ‘Aengaende van Dortsmonde tot de Dubbel-Wit, ende ten Wael toe , ende aen die zijde leyt Dubbeldam, die Mijl ende die Putters-houck, ende aen die andere zijde leyt Swijndrecht, ende streckt tot aen Barendrecht’.”
- Zegenvisserij is een visserijmethode waarbij de vis met een over de bodem slepend net door een omtrekkende beweging wordt ingesloten. Een eenvoudige vorm van zegenvisserij geschiedt vanaf het strand. In Nederland gebeurde dit bijvoorbeeld op Ameland. Het net werd daar vroeger door paarden voortgetrokken.
Het net dat gebruikt wordt noemt men een zegen. Het is een groot staand visnet dat verticaal in het water staat doordat het aan de bovenkant van drijvers, en aan de onderkant van gewichten is voorzien.
- De gemeenteraad van Rotterdam stelde deze in 1962 vast.
- De kosten bleken naar verhouding overigens erg mee te vallen.
Bronnen:
- Eiland van Brienenoord, door Ellen Krijnen, Deelgemeente IJsselmonde, Rotterdam, 2000.
- Met brede vleugelslagen, de geschiedenis van 75 jaar Instituut voor de Rijpere Jeugd, door Jan Oudenaarden, Phoenix & Den Oudsten, Rotterdam, 1995.
- Van Brienenoord en uw toastje zalm, door Michel Ball, Stichting Streekarchief Eiland IJsselmonde, Rotterdam, 1998.
- IJsselmonde, Ridderkerk en Barendrecht, alsmede verdwenen en nog bestaande merkwaardigheden in het oostelijk gedeelte van het eiland IJsselmonde, door J. Verheul Dzn., Gijsbers & Van Loon, Arnhem, 1970.
- Als je voor een dubbeltje geboren bent…, door J.J.H. Kraaykamp, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1974.
- Machinefabriek en Scheepswerf P. Smit Jr., door J.A. Goudappel, Ilco, Rotterdam, 1994.
- Wilton-Fijenoord, door H. van der Sloot, Ilco, Rotterdam, 1995.