Het Geslacht de Mey
drie geslachten De Mey en hun mogelijke onderlinge relatie
Inleiding
In het Rotterdam van eind 16e en begin 17e eeuw komen twee familiegroepen De Mey voor. Dat zij gerelateerd zijn aan elkaar staan wel vast, de suikerbakker Jan de Mey, gehuwd met Eva Raye, noemt Jan Jacobsz. de Mey, zoon van Jacques de Mey en Anna Wijntgens, zijn neef. Beide takken dragen hetzelfde familiewapen en men treft de oudste generaties tezamen aan bij de doop van kinderen. Een van de ambachtsheren van IJsselmonde, Jean de Mey (zie IIIa), is afkomstig uit dit geslacht. Na zijn kinderloos overlijden gaat het bezit van Oost-IJsselmonde over aan de kleinkinderen van zijn zuster en komt de heerlijkheid via deze weg uiteindelijk in handen van de familie Bichon. Afkomst
In Frankrijk in het oude graafschap en de voormalige provincie Forez (tegenwoordig onderdeel van de departement Lyonnais), kwam in het begin van de 18e eeuw ook nog een familie De Mey voor die ook wel De Mey de Chales werd genoemd. Er bestaat een ex-libris van Jacobus (Jacues) Mey, heer van Chales. Het getoonde familiewapen toont sterke overeenkomsten met het familiewapen van de Rotterdamse tak De Mey. De Franse variant, die in Rietstap voorkomt als “De Mey (Forez)”, verschilt echter op één klein punt. De meiboom bevindt zich in de Rotterdamse versie onder de keper, terwijl bij de Franse variant de meiboom groter is en wordt doorsneden door de keper. Een minimaal verschil, maar wel noemenswaardig. Er is verder (nog) geen verder onderzoek gedaan naar deze familie De Mey uit Forez.
Het is mogelijk dat de oorsprong van het geslacht De Mey in deze streek is gelegen.
George de Mey (zie I) was naar verluidt afkomstig van Nieuwkerke in West-Vlaanderen, zijn zoon Jean is geboren in het Engelse Norwich en zoon Jacques in het Franse Jennevy. Rond de val van Antwerpen trokken vele Vlamingen niet alleen naar de noordelijke Nederlanden maar ook naar het Engelse Norwich. Wellicht is via deze omweg de familie De Mey uiteindelijk in Rotterdam terechtgekomen.
In het nationaal Keramiekmuseum te Leeuwarden bevindt zich een porseleinen bord met daarop nog een andere variant van het familiewapen De Mey. Behalve het feit dat de twee sterren in een band boven de keper zijn geplaatst, i.p.v. links en recht van de keper, zijn de kleuren van het familiewapen anders. In de Rotterdamse variant ziet men een keper van goud op een blauwe achtergrond met twee sterren van goud links en recht van de keper en een meiboom in natuurlijke kleuren onder de keper. De variant op het bord laat een blauwe keper zien op een wit (zilver) veld, met twee zilveren sterren op een blauwe band daarboven. De meiboom (in natuurlijke kleur) draagt rode vruchten. Volgens de beschrijving is het bord naar alle waarschijnlijkheid afkomstig uit Frankrijk en wordt er ook gerefereerd aan de Rotterdamse familie De Mey, die in de adelstand werd verheven.
Suikerhandel
De familie De Mey was een koopmansfamilie. Het oud notarieel archief van Rotterdam is gevuld met akten over hun nering, geldleningen, -schulden en conflicten. Jean de Mey (IIa), Jacques de Mey (IIb) en hun kinderen waren bekend als koopmannen, wijnhandelaar en vooral als suikerbakkers en -raffinadeurs. Ze dreven in de tweede helft van de 17e eeuw handel op Rouaan, vanwaar zij wijn betrokken. Jacques was vanwege problemen Nederland ontvlucht, eerst naar Duitsland en later duikt hij op in Brazilië, waar hij in de suikerhandel actief is. Mogelijk is Jacques de Mey met de vloot van Jacob Willekens meegetrokken naar Brazilië om daar zijn geluk te beproeven. Het vlootverband van Willekens met Piet Heyn als zijn vice-admiraal voer in december 1623 uit met 36 schepen en in januari 1624 verliet het tweede gedeelte van de vloot Nederland. Op 8 mei 1624 arriveerde de vloot voor Bahia en na een korte maar velle strijd werd de stad al op 10 mei ingelijfd en starte de Nederlandse heerschappij in Barzilië.
Familieverbanden
In zijn artikel “Een vroeg uitgestorven tak van het geslacht de Meij” [1] betoogt Mr. W.C. Mees dat de vader van Jean de Mey (IIa) waarschijnlijk een broeder van Jacques de Mey (IIb) was en “heetten de beide neven naar hun grootvader Jean de Mey”. Deze hypothese zou men als achterhaald kunnen beschouwen [2], daar de vader van Jacques de Mey (IIb) naar alle waarschijnlijkheid George (Joris) de Mey was, wat een meer aannemelijke hypothese is, gezien de vernoeming van de eerste zoon van Jean de Mey (IIa) naar hem. Ook qua familieband is het voornoemde mogelijk, de zoon van je broer is immers je neef, dus wat dat betreft zit dat elkaar ook niet in de weg. Anderszins moet toegegeven worden dat er via de connectie Raye/Bartels ook sprake is van een (aangetrouwde) neef-relatie. Het voeren van hetzelfde familiewapen is echter wel een sterke aanwijzing dat er een “echte” oom-neef relatie.
In de tweede helft van de 17e eeuw duikt er een familie De Mey op in Curaçao. Een Pieter de Mey vestigt zich daar met zijn echtgenote Cecilia Pieck en hun zoon Pieter. Zij zijn afkomstig uit het Braziliaanse Pernambuco, welke in 1654 door de Portugezen werd heroverd op de Nederlanders. De hypothese die hier wordt neergelegd is dat deze Pieter de Mey dezelfde is als Pieter Jacobsz. de Mey (IIIb). Van Jacques de Mey is bekend dat hij in 1627 in West-Indië is overleden. De dopen van de drie zoons van Jacques de Mey zijn niet aangetroffen, dus of Jacques met zijn gezin naar Brazilië trok of dat zij mogelijk in het Braziliaanse Pernambuco zijn geboren is niet bekend. Zonen Jan en Abraham behartigde de belangen van de familie in Rotterdam en Pieter verblijft in Brazilië, waar hij . Na het verlies van de kolonie Pernambuco aan de Portugezen, trekt Pieter met zijn gezin naar Curaçao, zijn zwager Isaaq de Rasière keert in 1654 weer terug naar Rotterdam. Van Abraham is verder weinig bekend, alleen dat hij “Suijkerbacker en koopman” was, woonachtig aan de Delftsehoek, in 1642 is verdronken en in Rotterdam werd begraven.
De hypothese dat de Curaçaose Pieter de Meij, Pieter Sr. of “Pieter Brasilero” zoals hij werd genoemd, de broer van Jan en Abraham zou kunnen zijn is best aannemelijk, ook gezien het overlijden van Jacques de Mey in West-Indië. Deze Pieter komt voor met een doopdatum 30 maart 1624 te Pernambuco te Brazilië. Hij was gehuwd met Cecilia Pieck, gedoopt te Pernambuco op 3 december 1624. Beide echtelieden overlijden op Curaçao. De herkomst van deze doopdata (ze worden genoemd op verschillende websites), hoewel mogelijk, gezien het feit dat Jacques de Meij vanaf 1622 “op de vlucht was”, is dubieus, want de doopboeken van Recife beginnen pas in 1633 [3]
Genealogie
I.
Joris (George) de Mey, geb. Nieuwkerke, West-Vlaanderen, ±1540, ovl. vóór december 1617, geh. met Jeanne Walvein
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Jan (Jean) de Mey, volg IIa.
b.
Jacob (Jaques) de Mey, volg IIb.
IIa.
Jan (Jean) de Mey, wijnkoper en suikerbakker, geb. Norwich (Engeland) [4] ± 1585, begr. Rotterdam 4 Juni 1645, geh. Rouaan (otr. Amsterdam 14-11-1617) met Eva Raye, geb. ±1594, begr. Rotterdam 16-9-1651, dv. cruydenier [5] en handelaar in specerijen Jan Raye en Eva Reyniers.
Op 10-12-1631 compareerde voor notaris Adriaan Kieboom te Rotterdam, Willem Pedi. Hij verkoopt aan Jehan de Mey zijn huis, erf, pakhuis en loods staande op Wolffshoeck aan de westzijde van de Keysersbrugstraet. Het huis is belast met een bedrag van 5500 gld; daarboven dient de koper nog 5500 gld te betalen. Belend ten noorden de opslag van de 's Heerenstraet en ten zuiden Mathijs Dolijt, spijckermaker, strekkende van voor uit de straat tot achter aan het huis van mr. Dirck van der Wolff en de mouterie van Arent Bisschop. Tot borg zijn overgedragen 2 oude giftebrieven d.d. 19-11-1605 en 19-01-1626.
Op 12-2-1632 compareerden voor notaris Arnout Hofflant te Rotterdam, Huych Cornelisz Roon, coopman te Rotterdam, en Cornelis Henricxsz Jonckint wonend te Oudewater. Zij verkopen aan Jan de Mey, voor rekening van Adam Rey, coopman te Rouen, en Jan N.N., provoost te Diepen, een heckbootschip genaamd St. Jean, voor een bedrag van 1.600 gulden. N.B.: Cornelis Henricxsz Jonckint tekent als Jonckyndt.
Op 14-12-1632 compareerden voor notaris Arnout Hofflant te Rotterdam, Cornelis Fransz van Santvoort en Jean de Meij, coopluyden alhier. Zij verklaren dat alhoewel Cornelis Jonckers, mede coopman alhier met hun op 12 dec. 1632 ten behoeve van Huijch Cornelisz Roon en N.N. Jonckint 2 obligaties had verleden van samen 1.600 gulden, wegens koop van een heckbootschip, hoeft hij hierin maar 1/8e part hoeft te betalen, aangezien hij slechts 1/8e part aandeel in dit schip heeft.
Op 1-2-1633 compareerde voor notaris Adriaan Kieboom te Rotterdam, Johan de Mey, coopman. Hij machtigt Adam Raye, coopman wonende te Rouan, om al zijn zaken waar te nemen.
Op 2-9-1633 compareerden voor notaris Adriaan Kieboom te Rotterdam, Jan de Mey, coopman en zijn vrouw Eva Raey (of Raye). Zij herroepen hun oude testament, gepasseerd voor notaris Philips Versen op 16-05-1630, en benoemen elkaar tot hun enige erfgenaam. Als voogden voor de evt. minderjarige kinderen benoemen zij: Adam Raey, Johan Raey en NN (Jan?) Jacobsz de Mey. De weeskamer wordt van bemoeienis uitgesloten.
Op 17-6-1634 compareerde voor notaris Arnout Wagensvelt te Rotterdam, Jan de Mey, coopman. Hij ontslaat, namens Adam Ray of Raey, coopman te Rouaen, Jean de Grande, eveneens coopman, van zijn borchtocht d.d. 26-09-1629 t.b.v. genoemde Ray voor Alexander van den Berge, coopman, vlg. de notariele akte voor notaris Phillips Versen.
Op 18-9-1635 compareerde voor notaris Arnout Wagensvelt te Rotterdam, Jan de Mey coopman 50 jaar. Hij verklaart op verzoek van Dirck Louwijsz Couckelberch coopman, dat hij in het huis van de erfgenamen van Cornelis Spiering den Ouden heeft gewoond, staande aan de zuidzijde van de Houttuin, dat nu gedeeltelijk eigendom is van Jan Robbertsz. Het huis had een gang aan de oostzijde van het huis van Gijsbrecht van Hardenburch.
Op 6-3-1638 compereerde voor notaris Anthony Huysman te Rotterdam, Daniel Mathijsz te Middelburch in Zeelant, zoon en erfgenaam van Matijs Matijsz. Hij machtigt zijn broer Bartholomeus Mathijsz om over te dragen zijn aandeel in het huis op de houck van de Corte Wijnstraet, dat door zijn vader aan Jean de Mey, coopman, is verkocht.
Op 10-5-1641 compareerden voor notaris Arent van der Graeff te Rotterdam, Jan de Mey en Jan Jacobsz de Mey, coopluyden, namens hun compagnons. Zij machtigen Pieter de Mey, hun neef en broer, om alle openstaande rekeningen van al hun kergasoenen sedert oktober 1639 verzonden aan Abraham Kenter, jonghman, van hier gevaren naar Bresilien op 't Reciff de Pharnambocque te innen, en verder restitutie te eisen van alle onverkochte goederen.
Op 11-6-1643 compareerde voor notaris Arnout Hofflant te Rotterdam, Hugo Roon, Johan van der Mij en Johan Ravesteijn, coopluijden. Zij beloven Johan de Meij, coopman, als koper van 2 huizen en erven aan de noordzijde van de Wijnstraet, uitkomend op de Blaeck, die behoorden aan de weg van wijlen Pieter Vermeulen, te vrijwaren van aanspraken die de kinderen van genoemde Vermeulen en Janneke van Ravesteijn nog zouden mogen maken. Janneken van Ravesteijn is mede aanwezig en ondertekent, en als zekerheid stelt zij haar aandeel in de hofstede en de landen van Balfvoort in de Meijerie van Besoyen.
Op 9-10-1643 wordt voor notaris Johan van Weel de Oude te Rotterdam een overeenkomst afgesloten. Cornelis Coninck, oud-schepen en vroetschap, heeft op 29-01-1643 ten overstaan van notaris Nicolaas Vogel actie en transport gekregen van 2000 gulden van Adriaen Govertsz van Nes, wijnkoper.
Het geld is door Jan Cornelisz Crooswijck, koper van Van Nes huis, mouterij en branderij, van ouds genaamd Vlissingh, gelegen aan de zuidzijde van de Hoochstraet in 't westeinde der stad, betaald voor alle gereedschappen en toebehoren.
Met de andere kooppenningen (boven de 3000 gulden die toekomen aan de erfgenamen van Magdalena van Hoogendorp) is dit bedrag toegewezen aan de secretarie om door het gerecht aangehouden te worden als waarborg voor de koper, in plaats van het willig decreeet waarmee het huis overgedragen zou worden.
De gemene crediteuren van Van Nes zijn verzekerd op het huis en erf, de branderij en mouterij, te weten de weduwe van Adriaen Leunisz Hollaer, Adriaen Hartman, oud-schepen raidt en vroetschap, en de kooplieden Jacob van de Riviere en Johan de Meij.
Coninck en de crediteuren hebben verschil van mening over het eigendom en volgorde van hun aandeel in de 2000 gulden.
Om verdere rechtszaken te voorkomen leggen zij hun financiele plan voor aan Van de Riviere en De Meij en aan Van Nes. Van de Riviere en de Meij accepteren het voorstel, zij willen zelfs Van Nes bijstaan in de aanspraken die ene Heijman Bick zegt te hebben, hoewel die aanspraken door de Hoge Raad teniet zijn gedaan.
Zij maken bepalingen ten aanzien van de erfgenamen van Maria van Hoogendorp, als oudste gehypothekeerde crediteur, en de weduwe van Adriaen Hollaer.
Genoemd wordt een schuldbrief die op 24-7-1637 door Van Nes ten laste van het gehypothekeerde en ten profijte van Hugo Visch en Jan Mercelisz Goethert is verleden. De partijen benoemen Johan van Aller, Nicolaes Vogel, Van Aller junior, en Balthasar Basius, procureur, om in deze zaak voor hen bij het gerecht te verzoeken de preferentie in de voorgestelde vorm te behouden en de willige condemnatie goed te keuren. Op 12-5-1651 compareerde voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, Eva Ruijn (Raye), weduwe van Joan de Meij, mede voor Maria de Raedt, weduwe van Jan Ruijn (Raye), te Amsterdam, haar behuwdzuster, crediteuren van Susanna de Rasier zaliger. Zij machtigt Jan de Meij, haar cousijn, en mede-crediteur, om van meester Willem van der Aa, secretaris van Rotterdam, het geld te vorderen, dat zij tegoed hebben.
Op 26-10-1651 compareerden voor notaris Vitus Mustelius Woutersz. te Rotterdam, Jan de Mey en Willem Theunemans, voogden in de nalatenschap van wijlen Eva Rijn (Raye?) - in leven weduwe van Jean de Mey - uit Rotterdam. Zij overhandigen aan de notaris een nog gevonden zakje. Joris- en Jan de Mey hebben dit nog aangetroffen in het huis van de overledene, met een kort briefje dat dit nog voor deze weduwe was. Afzender is onbekend. Zij verzoeken notaris dit te openen; notaris telt een 548 gulden.
Op 9-1-1652 wordt er een overeenkomst gesloten voor notaris Johan van Weel de Oude te Rotterdam. Aandeelhouders in 2 suikerraffinaderijen en suikerhandel, nemen van de voogden over de nagelaten kinderen van Jean de Mey en Eva Rayen, hun 2/7e deel in deze nering over. De koopsom bedraagt 57.519 gulden. De genoemde aandeelhouders zijn: Willem Theunemans, koopman, gehuwd met Catharina -; Henrik de Hase (Hendrick de Haes), koopman, gehuwd met Barbara -; Johan van Yck, schepen van Schieland, gehuwd met Johanna de Mey; Jan de Mey, koopman; (zij zijn voogden over de nagelaten kinderen Joris-, Maria-, en Jean de Mey, minderjarigen/erfgenamen van wijlen hun ouders Jean de Mey en Eva Raijen en voor 2/7e deelhebber); Maria de Raedt, weduwe van Joan Raijen (Johan Raye) - in leven bewindhebber van de WestIndische Compagnie te Amsterdam - voor 3/7e; en Jean de Mey voor 2/7e deelhebber.
Op 8-6-1652 compareerde voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, Raphel Bressij, gemachtigd door Nathaniel Kinewedt, coopman te Londen, volgens de procuratie van 29-04-1652 voor notaris Reffrens (?) te Londen gepasseerd. Hij verkoopt aan Joris, Maria en Jan de Meij, onmondige kinderen van Johan de Meij den ouden en Eva Kaij (Raye), beiden zaliger, 2 obligaties door Johan van Berkel, ontfanger generael, op 11-1-1644, ten behoeve van Kinewedt verleden.
Op 01-2-1655 compareerden voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, Willem Teunemans, gehuwd met Catarina de Mey, Johan van IJck, gehuwd met Johanna de Mey, en Heindrick de Haes, gehuwd met Barbara de Mey, met daarnaast nog Jan de Mey, zuyckerrafineerder, en de genoemde Willem Teunemans als voogden over de minderjarige Joris de Mey, Maria de Mey en Jean de Mey, allen kinderen en erfgenamen van de overleden Jan de Mey en Eva Paye (Raye). Zij machtigen Cornelis Symonsz van der Louff, coopman te Amsterdam, om bij de West Indische Compagnie te Amsterdam het kapitaal van 9947 gulden, dat op naam stond van de overledenen, over te boeken op naam Joris en Maria de Mey, en Willem Teunemans, die ieder een deel krijgen.
Op 10-2-1655 compareerde voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, Willem Teunemans, coopman, gehuwd met Catarina de Mey, dochter en erfgename van Johan de Mey en Eva Raye, beiden overleden. Hij machtigt Cornelis Symonsz van der Louff, coopman te Amsterdam, om de 3947 gulden aan aandelen in de Westindische compagnie te Amsterdam, die afkomstig zijn uit de nalatenschap van zijn schoonouders en op zijn naam zijn overgeschreven, nu wederom over te boeken, en wel 2000 op naam van Isaack Braem, tinnegieter, en 1947 gulden op naam van Everard de Hertoge, tinnegieter te 's Gravenhage.
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Catharina de Mey, geb. Rouaan, begr. Rotterdam 30-3-1677, geh. Rotterdam 8-6-1642 (otr. ald. 18-5-1642) met Willem Teunemans, (wijn)koopman, luitenant der schutterij (1654), kapitein (1655-1656), commissaris waterrecht (1664-1665), Regent Weeshuis (1666), geb. Rotterdam ±1608, begr. ald. 26-2-1668, zoon van Nicolaes Teunemans, tinnegieter, en Janneken Willemsdr. Braem.
Het gezin woonde aan de zuidzijde van de Blaak achter de Beurs bij de Hollandsche Tuyn.
Op 26-9-1636 wordt er door Willem Teunemans, “tegenwoordig coopman alhier, 28 jaaren” voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam een verklaring afgelegd betreffende een kist “huysbier” die hij op 4-10-1635 met de koopman Jeory Cock aan de Engelse koopman Theophilus Beinham heeft verkocht.
Op 21-2-1646 compareerde voor notaris Nicolaas Vogel Adriaansz. te Rotterdam, Willem Theunemans, coopman, en zijn vrouw Catharina de Meij. Zij herroepen hun onderhands gemaakte huwelijkse voorwaarden van 5-5-1642 en benoemen elkaar over en weer tot universeel erfgenaam. De akte is opgemaakt t.h.v. de weduwe van Joan de Meij den Ouden, moeder van testatrice aan de zuidzijde van de Blaeck. Op 31-7-1654 compareerdeden voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, Niclaes Pinck, out-burgemeester, Anthony de Coninck, Adryaen Ambrosius, Isaack du Castels, Jacob du Castels, Willem Theunemans, en Johan de Mey, cooplieden en reders van het schip de Spiegel. De Spiegel is al in 1645 te Londen opgebracht, en na het lossen van de lading aan Abraham van de Couter, coopman, overgeleverd om aan de reders over te dragen. Het schip is door Abraham van de Couter op last van de reders verkocht, maar Couter heeft het geld niet aan de reders afgedragen. Zij machtigen een niet bij name genoemd persoon om te procederen tegen Abraham van de Couter, om voldoening van hun kooppenningen te verkrijgen.
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Johanna Teunemans, ged. Rotterdam 22-03-1643 (get: Jan de Meij, Jan van Horen en Johanna Braem), begr. ald. 27-8-1695 (“Prijntse kerck, Leuffehaven”)
2.
Johannis Teunemans, koopman, vaandrig van een peloton burgerij, ged. Rotterdam 01-06-1644 (get: Jan Raije, Eva Raije en Adrijana Theunemans), begr. ald. 17-7-1676 (“Prijnsse Kerck, Leuffehaven bij brouwerij de 2 leeuen”), geh. Rotterdam 10-1-1666 (otr. ald. 27-12-1665) met Petronella van Bergen, geb. Rotterdam, begr. ald. 21-10-1684 (“overleden was weduwe”), dochter van Gerardt van Bergen en Petronella van Spreeuwensteyn.
Johan Teunemans, vendrich van een compagnie burgerij, bijgestaan door zijn ouders Willem Theunemans, commissaris van het waterrecht, en Catarina de Mey. Legt voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, huwelijkse voorwaarden vast met Petronella van Berge, j.d.. Zij wordt bijestaan door haar moeder Petronella van Spreuwensteyn, laatst weduwe van burgemeester Gerard van Bergen, Ewout van der Horst, tegenwoordig gecommitteerde raedt van de Staten van Hollant en West Vrieslant en vroetschap alhier, en haar zwager mr. Willem Nobel, tegenwoordig gecommitteerde raedt in 't Collegie ter Admiraliteyt in Zeelant en vroetschap alhier.
Op 10-4-1660 compareerde voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, Willem Teunemans, koopman, man van Catarina de Mey, oudste dochter van Joan de Mey de Oude en Eva Raije, beiden overleden. Hij is voogd over Georgius, Maria en Jan de Mey de Jonge, aan welke 3 bij de eerste boedelscheiding een rentebrief d.d. 22 juli 1622 van 2600 gulden en een rentebrief d.d. 3 december 1640 van 400 gulden waren toebedeeld. Hij verklaart dat er een nieuwe verdeling is geweest en dat deze brieven nu geheel aan Georgius toekomen. De rentebrief van 2600 gulden staat ten laste van het Gemeenelant en de brief van 400 gulden staat op naam van de weeskinderen van Aryen Aryensz, kuiper.
Petronella van Bergen, weduwe van Jan Teunemans, bepaalt op 18 april 1679 voor notaris Philip Basteels te Rotterdam, haar laatste wil. Er zijn legaten voor: Gerard Nobel, nagelaten zoon van Susanna van Bergen, haar overleden zuster, met als vader Wilhelm Nobel, in leven raad en vroedschap: zes gemeten land in het oude land van Goeree; Maria Clement, dochter van de hierboven genoemde Susanna, met als vader dominee Esaias Clement, in leven dominee van de gereformeerde kerk: vijf gemeten land in Nieuw Westerloo, en nog vier gemeten land in de polder van het oude Nieuweland, beide op Goeree gelegen. De rest van haar goederen wordt geerfd door Willem de Hertoghe, koopman, en Isabella Schot, haar neef en nicht. De akte is gepasseerd in het huis van Willen de Hertoghe, alwaar zij tegenwoordig woont.
Dit testament is herroepen door een nieuw testament van 16 oktober 1684, dat om 10 uur 's ochtends voor notaris Philip Basteels passeerde.
De vader van Petronella, Gerardt van Bergen, werd geboren te Rotterdam (begraven aldaar op 5 Juni 1663). In 1642 werd hij tot schepen benoemd in zijn vaderstad, van 1646 tot zijn dood was hij lid van de vroedschap; behalve kleinere stedelijke waardigheden bekleedde hij het ambt van burgemeester in 1657, 1658, 1662 en 1663, was hij herhaaldelijk gedeputeerde ter dagvaart tussen 1648 en 1663 en behoorde hij tot de bewindhebbers der VOC van de kamer Rotterdam van 1653 tot 1663. Hij huwde in Mei 1637 te Goedereede met Petronella van Spreeuwensteyn, wed. van Mr. Pieter van der Horst, secretaris der stad Rotterdam. Zijn door P. van der Werff geschilderd portret bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam.
3.
Willem Teunemans, ged. Rotterdam 11-03-1646 (get: Emraerdt de Hertoge en Mari de Raet)
4.
Niclaes Teunemans, ged. Rotterdam 12-04-1648 (get: Johan de Meij, Sara Theunemans en Barbara de Meij), begr. ald. 14-1-1675 (“Prijnsse kerck, overledene was jongeman, Blaeck naast Hr. de Mey”)
5.
Eva Teunemans, ged. Rotterdam 12-04-1650 (get: Eva Raije en Johan van Eyck).
b.
Barbera de Mey, ged. Rotterdam 14-7-1625 (get: Jon Jannel), begr. ald. 9-8-1665, geh. (otr. Amsterdam (De Pui) 16-6-1646) met Henderijck de Haes, wijnkoopman, ged. Amsterdam 18-8-1615 (Nieuwe Kerk), begr. Rotterdam 11-11-1669 (“Overledene was weduwnaer, kerk, Suijtesijde van de Blaeck”), zv. Henrick (de) Haes en Griet Henrix.
Heijnderick de Haes heeft met Ewout Couwenhoven hebben in compagnieschap zaken gedaan, o.a. in delen van een schip, Franse en Spaanse wijnen, zout, rogge, brandewijnen, enz. en ook met wisselbrieven in de periode maart 1655 tot december 1659.
Heijnderick de Haes heeft als compagnon Michiel van Diest. Zij drijven handel op Bourgogne, via Middelburg, in o.a. Hooglandtse wijnen.
Heijnderick de Haes staat in 1662 te boek als eigenaar/bewoner van de buitenplaats Bethlehem (vanaf 1718 “Haagvliet” genoemd) te Voorburg en vanaf 1706 wordt zijn dochter Margaretha Maria de Haes als eigenaar genoemd.
Op 18 februari 1647 herroepen Heyndrick de Haes en zijn vrouw Barbara Jans de Meij hun huwelijkse voorwaarden voor notaris Adriaan Kieboom te Rotterdam.
Ze benoemen elkaar tot universeel erfgenaam, mits de langstlevende de kinderen onderhoudt tot hun mondigheid of eerder huwelijk en hen dan zoveel uitkeert als de boedel toestaat. Bij kinderloos overlijden van de langstlevende moet de boedel ab intestato, ieder voor de helft, gedeeld worden door de verwanten van beide zijden. Hendrick de Haes, koopman, wonende aan de zuidzijde van de Blaak, legateert aan zijn zuster Neeltjen de Haes. Hij benoemt zijn kinderen Cornelis de Haes en Margrieta Maria de Haes tot erfgenamen. Tot voogden van zijn kinderen benoemt hij Pieter Kievit, Jean van Loon, alsmede zijn neef Michiel Koeck, wonende te Amsterdam.
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Henderijck de Haes, ged. Rotterdam 3-4-1647, begr. ald. 2-7-1656
2.
Margaretha Maria de Haes, geb. Rotterdam, ovl. ’s Gravenhage, begr. Rotterdam 12-7-1708 (“Uit Den Haag hier gebracht, Grote Kerck, eijge”) geh. Rotterdam 28-4-1671 (otr. ald. 11-4-1671) met Johan Gerritsz. van Loon, geb. Rotterdam, zv Gerrit van Loon en Hillegonda van Kempen.
Op 6 april 1671 maakt Joan van Loon, koopman, aanstaande bruidegom, geassisteerd door zijn moeder Hillegonda van Kempe, weduwe van Gerrit van Loon, en tevens door Jacob van Loon, zijn grootvader, wonende te Amsterdam, voor notaris Isaac Troost te Rotterdam, huwelijkse voorwaarden met Margareta Marya de Haes, aanstaande bruid, geassisteerd door haar ooms Joan de Mey, oud-schepen, en Joan van Yck, schepen, raad en vroetschap, alsmede haar neef Michiel Couck, koopman te Amsterdam, en Pieter Kievit, doctor in de rechten.
Op 6 februari 1709 vindt er een verkoop plaats voor notaris Daniël de Olyslager te Rotterdam. Joost Groenevelt heeft het huis, loots en erve van wijlen Margareta Maria de Haes, weduwe van Johan van Loon, 31-12-1708 bij veiling voor 16.000 gld. gekocht. Het huis is gelegen aan de oostzijde van de Oppert, belending Jacobus Kerkhoven. Pieter van Middelant, als huurder en bewoonder van het huis, pretendeert nog recht te hebben op ruim 1 jaar huur. Deze notaris vervoegt zich bij Johan de Meij/Heere van IJsselmonde/oud-burgemeester van Rotterdam etc., mr. Willem de Meij/oud-schepen en advocaet alhier(procuratie verkregen van zijn vader Gregorius de Meij/predikant te Gouda), Margareta van IJk, weduwe van Dirk Meesters/Raet, Vroetschap en oud-burgemeester alhier en Johan van Campen/clercq ter secretarije alhier. Genoemden zijn allen erfgenaam van Margareta Maria de Haes. Johan van Campen is aangesteld om het interest van Jan de Haes waar te nemen. Zij zeggen toe e.e.a. met elkaar te bespreken.
3.
Mr. Cornelis de Haes, notaris, secretaris van de Stadt Rotterdam (1683-1684), geb. Rotterdam, ovl. ald. 8-8-1714 (“Op de Gelderse Kaij bij de brouwerij van de Haes, Grote Kerk eigen graf 2 sarke 2 lengte 2b”) geh. Rotterdam 21-02-1677 (otr. ald. 4-1-1677) met Theodora de Bockhout, geb. Rotterdam.
c.
Ds. Georgius (Joores) de Mey, predikant, ged. Rotterdam 25-2-1630 (get: de Heere scheepen Jongeneel, Jacob Velthuijsen en Madeleena Coulijnen), ovl. Gouda 7-2-1712, geh. 1e Leidschendam 16-12-1657 (otr. Rotterdam 30-9-1657) met Aletha Soesfius, ged. Rhenen 6-12-1637, ovl. Gouda 15-12-1680, begr. ald. 20-12-1680, dochter van predikant Ds. Wilhelmus (Guilelmus) Soestius en Jacomijntgen Jans. Huwt 2e Amsterdam 23-2-1683 (otr. ald. 27-1-1683) met Maria Balde, ged. Amsterdam 22-11-1635, dochter van zijdewinkelier Jacob Balde en Janneken (de) Brier.
Georgius reisde in 1651, na te zijn afgestudeerd, in gezelschap van Cats, Schaap en van de Perre, naar Engeland, vervolgens door dit rijk en Frankrijk, en werd in 1657 predikant te Leidschendam, waar hem den 16 oktober Nicolaas Martini, oud dienaar van die plaats, bevestigde. Den 17 september werd hij te Steenwijk beroepen en den 29 oktober door Ds. de David bevestigd. Den 8 Juni 1666 vertrok hij naar Gorcum, waar Ds. van Es hem den 9 bevestigde. In Juli 1670 was hij praeses van de synode te Gorcum en in Juli 1677 van die te Delft. Den 19 Sept. 1680 werd hij door Ds. van Houten te Gouda bevestigd. In Juli 1680 deputeerde hem de classis van Gouda tot de synode tot Gorinchem, in 1695 tot die te Woerden en in 1701 tot die te Gouda.
Hij schreef: “Kort begrip der voornaamste geschillen tussen de ware Gereformeerde, en de huidendaagse Roomsche kerke, vervat in verscheide vraagstukken, na de ordre der leere van onzen Christelijken katechismas. Voor dezen tot oeffeninge van de gene, die in dezelve alreede eenen goeden voortgang gedaan hadden, blootelijk ter neder gesteld, en nu op 't verzoek en opscherpinge van eenige leergierige in de Gemeente van Gouda nader verkloard, en schriftmatiglijk opgelost. Gouda 1693, 8o.”
Kinderen uit het 1e huwelijk:
1.
Mr. Willem de Mey, Vredemaker te Rotterdam (1702), commissaris van het waterrecht (1692, 1699, 1700, 1706 en 1707), Brandmeester (1698-1703), schepen (1700, 1703 en 1704), ged. Leidschendam 29-9-1658 (get: Guillielmus Sochtius, predicant tot Rotterdam), ovl. Rotterdam 25-7-1709, woonde bij zijn huwelijk in de Lombardstraat en in 1685 aan de Oppert. Willem huwt Rotterdam 8-1-1685 (otr. ald. 24-12-1684) met Sebilla Wymans, ged. Rotterdam 15-4-1655, ovl. ald. 19-4-1736, dv. Jan Wymans en Janneken Finson, woonde bij haar huwelijk aan de Leuvehaven.
In 1675 treffen we Willem de Mey in Leiden aan, waar hij zich op 14 maart van dat jaar in laat schrijven als student filosofie en letteren [6]. Evenals zijn vader maakte hij een ‘educatiereis’; van deze reis gedurende de jaren 1679-1680 deed hij verslag in een ‘Journaal van syne voyage door Frankrijk en Engeland' [7] Op 8 januari 1685 huwde hij met Sebilla Weymans; Bij zijn huwelijk woonde hij te Rotterdam, de stad waar zijn oom Jean de Mey toen onder meer lid van de vroedschap was en in 1701 en enkele jaren daarna burgemeester zou zijn. Aldaar is Willem de Mey in 1692 tegelijk met zijn oom vredemaker, welk ambt hij in 1693 afwisselt met dat van commissaris van het waterrecht [8].
Gedurende de jaren daarna (1698-1704, 1706-1707) bekleedde hij wederom diverse ambten te Rotterdam; onder meer was hij in 1700, 1703 en 1704 schepen van de stad. Na zijn overlijden op 25 juli 1709 werd hij de 30e van die maand te Rotterdam begraven [9].
Van hem wordt gedacht dat hij onder het pseudoniem Emilius Elmeguidi, vertaler was van enige satiren van Juvenalis en Persius, alsmede de auteur was van een ‘Brief aan den Heere N.N.’. Zowel de vertalingen als de brief zijn te vinden in de bundel “Alle de Schimpdichten” van Decius Junius Juvenalis, en A. Persius Flaccus, door verscheide dichteren in Nederduitse vaarzen overgebracht uit 1709 [10]. In de brief biedt Elmeguidi enige van zijn vertalingen aan en geeft hij zijn mening over de wijze waarop de tijdgenoten zich met de Nederlandse taalkunde bezighielden.
2.
Johannes de Mey, geb. Leidschendam 27-6-1660, ged. ald. 4-7-1660 (get: Johan van IJk, Johan de Mey, scheepen van Rotterdam, Maria Spaaroog, weduwe van Gerrit van Kippe, Johanna de Meij h.v. Johan van IJk), ovl. ald. 19-7-1660.
3.
Eva de Mey, geb. Leidschendam 9-6-1661 ged. ald. 10-6-1661 (get: Wilhelm Theunemans en Catharina en Maria de Mey, in plaatse van De heeren Johan van IJk raad en vroedschap, Johan de Mey scheepen tot Rotterdam , Johanna de Mey h.v. van de heer Johan van IJk), ovl. ald. 19-7-1661.
4.
Eva de Mey, geb. Leidschendam 19-6-1662, ged. ald. 25-6-1662 (get: Johan de Mey, Johanna de Mey h.v. van Johan van IJk), ovl. Amsterdam 30-6-1691, begr. ald. (Waalse Kerk) 4-7-1691. Eva huwt Gouda 06-01-1686 (otr. Rotterdam 23-12-1685) met Arnoud Weymans van Amsterdam.
5.
Maria de Mey, geb. Steenwijk 22-7-1664, ovl. ald. 26-4-1665.
6.
Beatrix Maria de Mey, geb. Gorinchem 22-7-1670, begr. Rotterdam 8-12-1724 (Grote kerk eigen kelder), geh. Gouda 14-02-1717 (otr. Rotterdam 31-1-1717) met Mr. Hendrik Pelt, heer van Piershil en Hoogstraet, ged. Rotterdam 7-1-1672, begr. ald. 31-1-1739 (Grote kerk eigen kelder), zv. Ghijsbrecht Pelt en Sara van Helburg.
7.
Alatea (Aletta) Johanna de Mey, geb. Gorinchem 26-5-1673, geh. Gouda 22-5-1703 met Ds. Nicolaas Moll, geb. Batavia 5-5-1672, zv. Cornelis Moll, secretaris van de Weeskamer te Batavia en Sara Heussen.
d.
Maria de Mey, ged. Rotterdam 20-6-1632 (get: Antoni Revijers, Severin Alemans, Mari de Raet en Anna Borsoij), begr. ald. 3-3-1700 (Groote Kerk, in ’t Hoogkoor, nr. 77, eigenaar van dit graf was eerst Johan de Mey, raat en vroedschap van Rotterdam en later van heer Jean van der Hoeven in huwelijk hebbende Johanna de Mey), geh. Rotterdam 19-1-1682 (otr. ald. 4-1-1682) met Ds. Gregorius Mees, Bedienaar des Godtliken woorts in Rotterdam, weduwnaar van Rudolpha Allerts Santvoort, geb. Groningen 1-1-1631, ovl. Rotterdam 21-9-1694, zv. Jeremias Mees en Annechien Sijgers.
Maria en Gregorius leggen op 31-12-1681 voor notaris Dirk Meesters hun huwelijkse voorwaarden vast. Op 9-2-1688 maakt zij voor notaris Dirk Meesters haar testament op, waarbij zij de testamenten van 13-7-1675 en 12-7-1677, gemaakt voor notaris Pieter van Someren herroept.
e.
Johannes (Jean) de Mey, volg III.
f.
Lea de Mey, ged. Rotterdam 29-2-1635 (get: Johan Raije, Grietge Brouloe, Mari Bartels en Lijsbeth Velthuijsen), verm. jong overleden.
g.
Johanna de Mey, doop onbekend, begr. Rotterdam 5-9-1671, geh. Rotterdam 18-10-1648 (otr. ald. 04-10-1648) met Mr. Johan Jansz. van Yck, vroedschap (1652-1692), gedeputeerde der dagvaart, burgemeester (1672-1673), 3e baljuw van Schieland (1673-1692), ged. Rotterdam 20-9-1623, ovl. ald. 9-10-1692, zv. Johan Adriaansz. (Arentsz.) van Yck en Margaretha Jansdr. Musch.
Op 1-10-1648 compareerden voor notaris Adiraan Kieboom te Rotterdam, Johannes van IJck, bejaard j.m. geassisteerd door Cornelis Boey, advocaat voor de Hoge Raad, en Johanna de Mey, j.d. geassisteerd door haar moeder Eva Raye, weduwe van Johan de Mey, en haar ooms Johan Raye, Jean de Mey en Willem Theunemans, willen buiten gemeenschap van goederen trouwen met een bepaling t.a.v. de nalatenschap bij overlijden van een van hen.
Op 30-11-1648 compareerden voor notaris Adriaan Kieboom te Rotterdam, Johan van IJck en zijn vrouw Johanna de Mey. Zij vernietigen hun huwelijkse voorwaarden. Hij laat haar het huisraad na met, tot aan haar hertrouwen, het vruchtgebruik van zijn goederen en benoemt haar tot voogd over de boedel.
Op 27-5-1649 compareerden voor notaris Nicolaas Vogel Adriaansz. te Rotterdam, Johan van IJck en zijn vrouw Joanna de Mey. Hij bevestigt de huwelijksvoorwaarden die op 10-10-1648 zijn gemaakt (behoudens navolgende wijzigingen) en herroept het testament wat op 30-11-1648 is gemaakt. Hij vermaakt zijn meubilair e.d. aan zijn vrouw en benoemt haar samen met hun kinderen tot universeel erfgenamen van de rest van zijn na te laten goederen. Bovenbedoeld testament is gepasseerd t.o.v. notaris Adriaen Kieboom.
Op 14-9-1649 compareerde voor notaris Gerrit van der Hout te Rotterdam, Johan van IJck. Hij ratificeert zijn testament wat op 27-5-1649 is gepasseerd voor Nicolaes Vogel, notaris, met dier verschille dat zijn kinderen dienen te worden opgevoed uit de nalatenschap van Johanna de Mey, zijn vrouw. N.B. Dezelfde akte als ONA 273 akte nr 14.
Op 16-10-1655 compareerde voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, Johan van IJck. Hij machtigt zijn zwager Johan de Mey, om namens hem voor dijckgraeff en Heemraeden van Wormer, residerende te Purmerende, ten behoeve van de heer Melckpot, coopman te Oost Saenen, twee cavelen lant, samen groot 29 morgen en 532 roeden, met huizen en beplanting, gelegen aan de Zuyderwech in Wormer, over te dragen.
Johan Adriaansz. van Yck, was procureur-generaal van de Admiraliteit op de Maze 1626-1642, vroedschap van Rotterdam 1633-1642, boonheer 1635, 1639, weesmeester 1638, 1639, commissaris van de wisselbank 1640, burgemeester 1641, wonend te Rotterdam, had huizen in de Nieuwstraat 1622, Hoogstraat 1622-1630, Houttuin “De Pijnappel” 1629, Nieuwehaven 1630 en Nieuwehaven 1634-1635. Hij was de zoon van de glasverkoper Adriaen Korstensz. en Grietgen Jansdr. Hij liet een vermogen na van 310.000 gulden en was volgens de ontvanger van de 200e penning de 3e hoogst aangeslagene.
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Margaretha Margrieta van Eyck, ged. Rotterdam 18-4-1650 (get: Eva Raije en Willem Theunemans), geh. 1e Rotterdam 23-10-1669 (otr. ald. 6-10-1669) met Mr. Lambertus van Santen, vroedschap, geb. 1642, ovl. 1673. Margaretha huwt 2e Rotterdam 17-02-1674 (otr. ald. 28-1-1674) met Mr. Cornelis Hendricksz. Hegtermans, advocaat te Dordrecht, secretaris van Rotterdam en advocaat voor den Hove van Hollandt, ged. Dordrecht 1-10-1647, ovl. vóór 12-10-1692, zv. voorlezer in de Grote Kerk van Dordrecht en poorter van Dordrecht Hendrick Hechtermans en Cornelia Cornelisdr. Braet. Zij huwt 3e (otr. Rotterdam 12-10-1692) met Mr. Dirck Meesters, notaris, hoofdofficier, burgemeester, raad, vroedschap, commissaris van de wisselbank, burgemeester, rekenmeester, tresorier en gedeputeerde ter dagvaart, weduwnaar van Barbara Elsevier, ged. Rotterdam 9-11-1638 (get: Marcelis de Gelder en Wendelijntgen Jansdr.), begr. Rotterdam 20-12-1707 (Grote kerk eigen, 3½ uur beluid, Oppert), zv. Jan Meesters en Maaijken de Gelder.
2.
Jan van Eijck, ged. Rotterdam, 5-11-1651 (get: Willem Theunemans en Marija van der Meijden), begr. ald. 7-7-1652.
IIb.
Jacob (Jacques) de Mey, geb. Jennevy nabij Rouaan (Frankrijk), ovl. West-Indië 1627, muntmeester (Batenburg 1616-1618, Nijmegen 1618-1620), geh. (otr. Kampen 17-3-1609) met Anna Wijntjes/Wijntgens, ged. Hoorn 31-7-1588, dv. muntmeester Hendrik Balthasar Wijntgens en Bartha Johansdr. van Reijdt.
Op 28 augustus 1618 werd hij voor de duur van 12 jaar aangenomen als muntmeester van Nijmegen en op 9 september werd hij beëdigd. De ex-muntmeester van Batenburg, Jacques de Mey, wist de stadsmunt in 1618 weer geopend te krijgen met Joost Vlemminck als zijn adjunct. De heropening betekende wel dat Nijmegen de afkoopsom van 2000 gulden van de Staten-Generaal ging mislopen. Het contract met Jacques de Mey bepaalde dan ook dat hij 2000 gulden per jaar uit eigen zak aan de stad moest betalen ter compensatie. Daarbovenop moest hij ook nog eens sleeschat betalen over zijn vermunte edelmetaal. Bovendien werd ook nog bepaald dat alle overige kosten voor zijn eigen rekening zouden komen. Dit waren o.a de kosten voor de huur van het munthuis, het bezoeken van de probationstag, de kosten voor het muntgereedschap en de personeelskosten. Hier tegenover stonden wel enige voordelen. Zo was hij, zijn familie en zijn personeel vrijgesteld van de wacht, inkwartiering van soldaten en hadden zij vrijstelling van impost en accijnzen.
Als muntmeesterteken lijkt Jacques de Mey af en toe een ster of rozetachtig figuurtje te hebben gebruikt. Op de dubbele stuivers van Nijmegen komt deze voor maar ook op schellingen van Batenburg alwaar hij van 1616-1618 muntmeester was. Om ondanks de hoge kosten nog enige winst te kunnen maken gebruikte de Mey dagloners als gezellen op de munt. Het voordeel hiervan was dat hij ze per dag inhuurde en alleen betaalde als er werk was. Ook begon de Mey met het gehalte en gewicht van de munten te knoeien. Het duurde dan ook niet lang of er kwamen klachten over de Nijmeegse munten. Begin 1620 werden Jacques de Mey en de waardijn Peter van Duren dan ook gearresteerd, maar kwamen zij weer vrij. In de maanden mei, juni en juli van dat jaar werd er nog gemunt door o.a. waardijn Peter van Duren i.v.m. afwezigheid van de muntmeester. Op 1 augustus 1620 werden Jacques de Mey en Peter van Duren wederom opgepakt. Zij werden beschuldigd van het maken van slechte dubbele stuivers en het in eigen zak steken van de opbrengsten uit de munt. Na een onderzoek van de dubbele stuivers door de Generaal waardijn van de Duitse kreis, Philip van Aldendorff, kwam waardijn Peter van Duren weer vrij. Jacques de Mey ontvluchtte echter het gevang en ontsnapte naar Duitsland. Na deze moeilijkheden besloot de stad het munthuis maar gesloten te houden.
Jacques overlijdt uiteindelijk in de West in 1627. Zijn zoons drijven daar handel in suiker op Brazilië.
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Johan (Jan) Jacobszn. de Mey, volg IIIa.
b.
Pieter Jacobszn. de Mey, volg IIIb.
c.
Abraham Jacobsz. de Mey, Suijkerbacker en koopman, begr. Rotterdam 2-2-1642 (“De overledene woonde op Delfshoecken en was suijckerbacker en is verdroncken”)
III.
Jean (Johannes) de Mey, schepen, burgemeester van Rotterdam, vroedschap, gedeputeerde der dagvaart, bewindhebber der WIC, dijkgraaf en baljuw van Schieland en ambachtsheer van Oost-IJsselmonde, geh. 1e Amsterdam 22-11-1673 met Clara Nieugaert, geh. 2e ’s Gravenhage 18-2-1686 (otr. Rotterdam 3-2-1686) met Cornelia Johanna van Beaumont, en geh. 3e Sassenheim 28-8-1689 (otr. Rotterdam 14-8-1689) met Maria van Niedeck.
Op 23-7-1659 compareerde voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam, Jan de Mey de jonge, koopman. Hij draagt aan zijn zwager Willem Theunemans, koopman en oud-kapitein van de burgerij, 1400 gulden over als restant van 1904 gulden in verband met de leverantie van suiker en specerijen. Jan kreeg op zijn beurt dit bedrag van Joseph Parmentier, Engels koopman.
Op 24-10-1659 compareerde voor notaris Jacobus Delphius, Jean de Mey de Jonge, suikerraffinadeur en koopman. Hij draagt 2200 gulden over aan zijn zwager Willem Theunemans, kapitein van de burgerij en koopman, voor geleverde suiker en specerijen, welk geld hem (De Mey) ten laste van Gijsbert Beyer, koopman, toekomt. De Mey en Theunemans vormen een compagnieschap in de suikerraffinage. Er wordt in de akte verwezen naar een insinuatie aan Beyer. Op 4 oktober 1659 is de notaris naar Gijsbert Beyer geweest om hem aan te zeggen dat Jean de Mey de Jonge 2200 gulden aan Willem Theunemans heeft overgedragen. Beyer hoort de notaris aan.
In 1660 werd hij benoemd tot schepen te Rotterdam, van 1672-1720 behoorde hij tot de vroedschap, bij het verzetten der wet 13 Sept. 1672 door den Prins daartoe benoemd. In deze periode bekleedde hij nog andere stedelijke ambten; o.a. was hij meermalen burgemeester tussen 1701 en 1720, herhaaldelijk gedeputeerde ter dagvaart tussen 1673 en 1721, en gecommitteerde raad van 1679-1682. In 1667 werd hij gekozen tot bewindhebber der W.-I.C. der kamer Rotterdam, van 1677-1679 en van 1703-1706 had hij zitting in het college der admiraliteit op de Maas, van 1688-1690 in dat der admiraliteit van Zeeland en van 1707-1717 was hij dijkgraaf en baljuw van Schieland.
Sinds 1686 was hij heer van IJsselmonde. De Koop en overdracht van het ambacht IJsselmonde ging niet zonder slag of stoot, er waren wat hindernissen te overwinnen.
Jean de Mey kocht de Heerlijkheid Oost-IJsselmonde volgens de koopacte van 21-3-1685 voor ƒ 55.100,-- van Maria Hooftman, weduwe van de in 1682 overleden Adriaen Lampsins Adriaensz.
Op 26-12-1682 compareerde Maria Hooftman, als weduwe van wijlen Adriaen Lampsins voor notaris Pieter de Weerdt te IJsselmonde om een protest aan te tekenen [11].
“Op huijden den 26e December 1682 compareerde voor mij Pieter de Weerdt, openbaer notaris bij den Hove van Hollant geadmitteert, tot Isselmonde residerende, present de getuijgen naergenoemt, vrouwe Maria Hooftman, weduwe wijlen de Wel Ed: heere Adriaen Lampsins, heere van Isselmonde, ende verklaerde van intentie te sijn van haer voor alsnoch geensints te willen bemoeijen met den boedel tusschen de opgemelte heere Adriaen Lampsins za: ende haer vrouwe comparante (voor soo veel winst of verlies aengaet) int gemeen beseten, maer expresselijcken te protesteren bij desen (bij aldien sij vrouwe comparante eenige penningen soude mogen comen te ontfangen ofte ijtwes ten besten ende ten voordele van de voorsz boedel soude mogen verrichten ofte doen verrichten) van haar daerdoor geensints te willen immisceren? in den voorsz boedel, maar naer het expireren? van de ordinaris ses weecken te willen behouden haere vrije deliberatie om als dan te doen, soo te rade werden sal, versoeckende sij vrouwe comparante dat ick notaris voornt van dit protest soude maecken behoorlijcke acte ende de selve te secreteren ter tijt ende wijsen toe bij haer vrouwe comparante naerder sal werden geordonneert.
Aldus gedaen ende gepasseert tot Isselmonde voorsz ter presentie van de heer ende mr. Elias Helt, Raetsheer van sijne hoogheit den heere prince van Orangien ende de heer Andries Bernard als getuijgen hier toe versocht.
Ondertekend door Maria Hooftman, E. Helt, Andries Bernard en notaris Pieter de Weerdt”
Adriaen Lampsins werd op 29-8-1664 beleend met het ambacht Oost-IJsselmonde en verdere percelen [12]. Lampsins verkreeg op 22-11-1668 permissie over zijn leen te disponeren, hetgeen hij bij testament van 6-5-1672 deed ten behoeve van zijn vrouw Maria Hooftman. Deze verzuimde echter tijdige belening te vragen, maar verkreeg op 20-9-1685 brioeven van de Staten van Holland , waarbij haar dit vergeven wordt en opdracht wordt gegeven haar te belenen, hetgeen op 22-3-1686 plaats vindt. Zij transporteert dan onmiddellijk de 4 percelen van leen, waaronder Oost-IJsselmonde aan Mr. Johan de Mey voor een som van ƒ 30.000,--, waarna De Mey wordt beleend met het goed.
Op 21-7-1701 ontving Jean de Mey, burgermeester der stad Rotterdam, zijn beschermer, Koning-stadhouder Willem III, op het kasteel IJsselmonde. Jean de Mey “had d’Eer van zijn Majesteit met deszelfs Gevolg, te IJsselmonde, op een treffelijck Ontbijt t’onthaalen” [13]. Volgens overlevering werd, toen Willem III in 1701 op een doorreis IJsselmonde bezocht, een fraai miniatuur -portret van hem aan Jean de Mey ten geschenke aangeboden. Dit portret werd indertijd door Mr. C.J.A. Bichon van IJsselmonde voor enige tijd aan het museum Boymans in bruikleen gegeven, waar het gedurende geruime tijd tentoongesteld is [14].
Door zijn kinderloos overlijden kwam deze heerlijkheid in 1722 toe aan Johanna en Cornelia Henriëtta Hechtermans, kleinkinderen van zijn zuster Johanna die met Mr. Johannes van Yck was gehuwd. Cornelia kocht later haar zuster Johanna uit, waardoor het ambacht van Oost-IJsselmonde in handen kwam van haar en haar man Claes Bichon.
Kinderen uit het 1e huwelijk:
a.
Clara de Mey, ged. Rotterdam 30-9-1674 (get: Clara Laarman en Ds. Georgens de Meij), jong overleden.
b.
Eva de Mey, ged. Rotterdam 23-1-1676 (get: Catarina de Meij en Henrij Nieugaert), jong overleden.
c.
Anthony de Mey, ged. Rotterdam 28-2-1677 (get: Klara Laermans en Ds. Gregorius de Meij), ovl. Leiden 29-5-1696, vervoerd naar IJsselmonde, aldaar begraven (Adriaen Janszkerk, eigen kelder)
d.
Eva Klara de Mey, ged. Rotterdam 14-6-1678 (get: niet vermeld), jong overleden.
e.
Johanna de Mey, ged. Rotterdam 25-6-1683 (get: Jacob de Meij en Eva de Meij), jong overleden.
Kind uit het 3e huwelijk:
f.
Joan (Johannes/Jean) de Mey, ged. Rotterdam 27-3-1692 (get: Samuel Cabeljau en Maria Balde), begr. IJsselmonde (Adriaen Janszkerk, eigen kelder) 1-9-1712.
IIIa.
Johan (Jan) Jacobsz. de Mey, suikerraffinadeur en koopman, geb. Kampen 1610, begr. Rotterdam 2-11-1650, geh. Amsterdam 8-9-1637 met Magdalena Bartels, ged. Middelburg 16-10-1610, ovl. Rotterdam 10-5-1684, begr. ald. (“Franse Kerk aan de Wijnhaven”) 17-5-1684, dv. Johannes (Hans) Jasper Bartels en Maria Raye.
Op 5-4-1636 compareerde voor notaris Adriaan Kieboom te Rotterdam, Jan Jacobsz de Mey, gemachtigde van Pieter de Mey en Abram de Mey, zijn broers, erfgenamen van hun grootvader Heyndrick Wijntgens. Jan de Mey machtigt Jean Wijntgens, zijn oom en Laurens van Teylingen, assayeur generael van de geunieerde provintien, om de boedel van hun grootvader te delen.
Op 10-5-1641 compareerden voor notaris Arent van der Graeff te Rotterdam, Jan de Mey en Jan Jacobsz de Mey, coopluyden, namens hun compagnons. Zij machtigen Pieter de Mey, hun neef en broer, om alle openstaande rekeningen van al hun kergasoenen sedert oktober 1639 verzonden aan Abraham Kenter, jonghman, van hier gevaren naar Bresilien op 't Reciff de Pharnambocque te innen, en verder restitutie te eisen van alle onverkochte goederen.
Op 8-10-1648 compareerden voor notaris Arent van der Graeff te Rotterdam, Jan de Mey, coopman, en zijn vrouw Magdalena Bartels. Zij benoemen elkaar tot erfgenaam. Zij benoemen tot voogden Jan Raey, bewinthebber van de West Indische Compagnie te Amsterdam en Willem Teunemans, coopman.
Op 3-1-1650 compareerde voor notaris Arent van der Graeff te Rotterdam, Gauda van Deuren, coopman. Hij draagt aan Johannes (Jean) de Meij, coopman, een grafzerk over in de Lourenskerck, tegenover de preekstoel, getekend met no. 209. Er is al betaald.
Op 30-10-1654 compareerde voor notaris Johan van Weel de Oude te Rotterdam, Isaak de Rasiere, koopman. Hij is onlangs naar Rotterdam gekomen wegens het overgaan van Brasil aan de Portugezen. Hij is van plan zich met vrouw en kinderen in het Engelse
Barbados te vestigen. Hij machtigt zijn zwager Jean de Meij, koopman, om bij eventuele erfenissen hier te landen zijn belangen te behartigen en met de mede-erfgenamen de zaken af te wikkelen.
Op 30-10-1654 compareerden voor notaris Johan van Weel de Oude te Rotterdam, Isaacq de Rasiere, koopman, die na het overgaan van Brazilie aan de Portugezen hierheen is gekomen, en zijn zwager Jean Jacobsen de Mey, koopman. Zij hebben enige jaren met elkaar handel gedreven in koopmanschappen. Een paar dagen geleden hebben zij rekening en verantwoording aan elkaar afgelegd. Zij rekenen met elkaar af, waarna De Rasiere nog 6000 gulden schuldig is aan De Mey.
Op 1-4-1671 compareerden voor notaris Isaac Troost te Rotterdam, Henrick Jacobsz Crawaat (tekent als De Kraewaet) en Martin Lievensz van Rijswijck, stadsredetrekkers. Zij verklaren dat zij op verzoek van vrouwe Catharina de Raat, weduwe van jonkheer Elias de Raat, alsmede op verzoek van Gerard de Raat, voogd van de twee minderjarige kinderen van Elias en Catharina de Raat, het woonhuis en suikerbakkerij, staande op de hoek van de Wolfshoek en Wijnstraat, belend ten westen Reijnier van der Wolf en Jacob Harmensz Delffsgauw, wat tegenwoordig wordt bewoond door Maghdalena Bartels, weduwe van Joan de Mey, suikerbakker, hebben geexamineerd. Zij taxeren het huis op een waarde van 26000 gulden.
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Johan (Jean) “de jonge” de Mey, suikerraffinadeur, schepen van Rotterdam (1676-1695), Heer van Streefkerk, Alblasserdam en Nieuw-Lekkerland, ged. Rotterdam 22-2-1639 (get: Jan de Mey en Eva Reyniersz.), ovl. ald. 10-11-1713, geh. Amsterdam 23-3-1664 (otr. Rotterdam 9-3-1664) met Anna Witheyn, weduwe van Jan Goossens, ged. Amsterdam 26-9-1640, begr. Rotterdam 8-2-1697, dv. scheepsbouwer Jan Witheyn en Maria Meerman.
Op 15-9-1667 compareerde voor notaris Philips Basteels te Rotterdam, Johannis de Mey, raffinadeur van suijckeren en koopman, wonende op de Wolfshoek. Hij bekrachtigd nogmaals zijn testament van 13-02-1665. Hij brengt daar nu echter de verandering in aan, dat hij niet wil dat zijn vrouw Anna Witheijn 2000 gulden zal uitkeren aan zijn moeder Magdalena Bartels, weduwe van Jean de Mey de oude. Dit codicil wordt op 25-12-1696 herroepen.
De vader van Anna Witheyn, Jan, was afkomstig van Hamburg in Duitsland. Hij bouwde een scheepswerf op Wittenburg, op de Oostelijke Eilanden van Amsterdam. In 1648 werden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg aangelegd in het IJ. Het bruiste er van activiteiten van onder andere de VOC. Op het middelste eiland, bestemd voor particuliere scheepsbouw, vergaarde scheepsbouwer Jan Witheyn zijn kapitaal waarmee hij de grondlegger van het familiekapitaal van de familie Witheyn werd en hij tot de veertien rijkste mensen behoorde van de Gouden Eeuw
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Johannis de Mey, Heer van Lekkerkerk, raad (1694), schepen (1695), burgemeester van Gouda , ged. Rotterdam 6-9-1665 (get: Magdalena Bartels en Johannis Witheyn), ovl. Gouda 10-6-1731, geh. Gouda 11-1-1689 (otr. Rotterdam 26-12-1688) met Johanna Jacobsdr. van der Dussen, ged. Gouda 11-6-1671, ovl. ald. 29-11-1761, dv. bewindhebber WIC (1672-1701) Mr.Jacob Bruijnsz. van der Dussen en Adriana Gerardsdr. Cincq.
2.
Pieter de Mey, ged. Rotterdam 18-4-1666 (get: Pieter de Meij en Anna van Daken)
Maria de Mey, ged. Rotterdam 17-6-1671 (get: Pieter de Meij, Marija Meermans en Elisabeth Witheijn), begr. Rotterdam 24-12-1763 (“Franse kerk eijge kelder, Boompies, 4 uur beluijden), geh. Rotterdam 14-8-1698 (otr. ald. 27-7-1698) met Nicolaes (Klaas) de Ramaus (Remous/Remaux), ged. Leiden 9-4-1666 (get: Jan van der Maes, Jeremias Hollebeke en Adriana van Groenendijk), begr. Rotterdam 28-7-1708 (als Niclaes Dermous, “Franse Kerk eigen, Boompjes”), zv. Jean (Jan) de Ramous en Maria van Nattenoven.
4.
Jacobus de Mey, Heer van Streefkerk, ged. Rotterdam 18-3-1674 (get: Jacob de Mey en Eva de Meij), ovl. Delfshaven 29-9-1749, begr. te Dordrecht, geh. Rotterdam 17-8-1700 (otr. ald. 11-5-1700) met Anna Helena Mels, ged. Amsterdam 13-1-1680, begr. Delfshaven 10-3-1746, dv. Johan Gijsbert Mels en Maria Velters.
Anna’s vader, Gijsbert Mels vestigt zich in het jaar 1658 als koopman in Spanje, alwaar hij achtereenvolgens woonde in Cadiz, Madrid en Puerto de Santa-Maria, in welke laatste plaats hij in 1676 burgerrechten verkreeg. Klaarblijkelijk is Gijsberto, zoals hij in het Spaans heette, een welgesteld man geworden, die zich vaste goederen had verworven, zoals landerijen wijngaarden, olijfgaarden, enz.
Gedurende de jaren 1664-1676 was Mels Commissaris van de Admiraliteit van Amsterdam te Puerto de Santa Maria, en had, als zodanig het beheer over allerlei goederen die behoorden tot de scheepsuitrusting en -voorraden, en die nodig waren om oorlogsschepen van de Republiek aldaar van het een en ander te kunnen voorzien.
Gedateerd 13 juli 1676 is te Puerto de Santa Maria door Mels een testament (in de Spaanse taal) opgesteld, getuigend van zijn welgesteldbeid, doch dat overigens belangrijk is, omdat al zijn broeders en zusters erin genoemd worden, benevens hun respectievelijke echtgenoten, alsmede de op dat tijdstip aanwezige kinderen. (Zie hiervoor afzonderlijke opgave). Kort na genoemd tijdstip moet Mels naar Holland teruggekeerd zijn, want eind 1678 heeft aldaar zijn ondertrouw plaats. Voor de gehele duur van zijn huwelijk, dat slechts 5 1/2 jaar geweest is, heeft hij vermoedelijk in Holland gewoond. In juni 1684 sterft zijn vrouw en wordt te Amsterdam in de Westerkerk begraven. In de "oplees-cedullen" ter gelegenheid van die begrafenis komen de volgende Mels-namen voor: Gijsberto Mels, Dirck Mels, Dirck Mels de jonge, Melchior Mels, en verder Melchior de Ruuscher, Melchior Maeshouck, Paulus Maeshouck en nog vele anderen.
6 september 1684 is de datum van een aanstelling door de Heeren Staten-Generaal, van Gijsberto Mels tot Commissaris ordinaris vanwege deze Staat in Spanje. De aanstelling draagt de ondertekening van de Raadpensionaris Caspar Fagel. Mels moet dus kort na de dood van zijn vrouw weer naar Spanje zijn gegaan, zijn nog zeer jonge kinderen in Holland achterlatend. Spanje en de Republiek der Vereenigde Provinciën waren bondgenoten in de oorlogen (1672-1678 en 1688-1697) die tegen de veroveringszucht van Lodewijk XIV gericht waren. Dit beeld veranderde echter toen met de Spaanse troonopvolging 'de belangen van Spanje samengingen met die van Lodewijk XIV. In de Spaanse Successie-oorlog (1702-1713) kwamen dientengevolge Spanje en de Republiek tegenover elkaar te staan.
Mels ondervond van deze nieuwe verhoudingen groot nadeel. Zijn in Spanje gelegen bezittingen werden in beslag genomen en verbeurd verklaard, op grond van de verdenking dat Mels contact zou hebben met de vijandelijke Engelse vloot. Mels, die in verzet komt tegen deze maatregelen, gaat op reis naar Madrid om aldaar zijn belangen te verdedigen; het lot beschikt echter anders: op weg naar Madrid sterft de ruim 80-jarige Gijsberto Mels te Sevilla, in april 1703. Ruim 40 jaar heeft 'deze geboren Dordtenaar in Spanje gewoond, is daar tot welstand en aanzien geraakt, heeft zijn vaderland in belangrijke functies diensten bewezen, en sterft tenslotte onder tragische omstandigheden, een eenzame dood.
b.
Jacobus de Mey, ged. Rotterdam 19-9-1640 (get: Jan de Mey, Severijn Alemans, Eva de Meij, Maria Raijen en Johan Wintgeis (wschl. Witheyn)).
c.
Pieter de Mey, volg IVa.
d.
Eva de Mey, ged. Rotterdam 6-1-1647 (get: Isack Wijbouts, Willem Teunemansen Eva de Meij), ovl. ’s Gravenhage 7-7-1734, geh. Delfshaven 27-8-1671 (otr. Gouda 8-8-1671, Rotterdam 9-8-1671) met Ds. Jacques Casteleijn, predikant van de ambassadeur Boreel te Parijs [15], Waalsch predikant te Gouda (1664-1679), Hervormd predikant ald. (1679-1711) [16], “bedienaar des Gotliken woords”, ged. Amsterdam 25-6-1635 (Oude Waalse kerk, get: Jan Castellin, le grandpere a la place de Hubert Wanses, Elisabeth Slooten de Boulogne et Anne Castelin représentant sa place), ovl. Gouda 30-3-1711, begr. Gouda 4-4-1711 (St. Janskerk), zv. de Amsterdamse koopman Jacques Castellin en Marie Quentin.
Op 5-8-1671 compareerden voor notaris Isaac Troost te Rotterdam, Jaques Kasteleyn, predikant bij de Franse gemeente te Gouda, aanstaande bruidegom en Eva de Mey, aanstaande bruid. Jacques wordt geassisteerd door zijn vader en moeder Jaques Kasteleyn de oude en Maria Quintijn. Eva wordt geassisteerd door haar moeder Magdalena Bartels, en haar broers Jan de Mey, Jacob de Mey, Pieter de Mey en Isaak de Mey, alsmede haar voogden Joan de Mey, oud-schepen, en Joan van IJck, schepen, raad en vroedschap. Aanstaande echtelieden trouwen onder huwelijkse voorwaarden.
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Marie Madelene Casteleyn, ged. Gouda 15-5-1672, jong overleden.
2.
Jacob Casteleyn, ged. Gouda 18-11-1674
3.
Marie Madelene Casteleyn, ged. Gouda 5-2-1676
4.
Jean Castelyn, ged. Gouda 29-1-1679
5.
Eva Maria Castleyn, ged. Gouda 29-3-1683, ovl. ’s Gravenhage 19-10-1757, begr. Gouda 25-10-1757 (St. Janskerk), geh. Gouda 1-2-1707 met Mr. Adriaan de Grande, president van den Hoogen Raad in Holland, ged. Gouda 20-2-1682, ovl. ’s Gravenhage 9-8-1763, begr. Gouda 15-8-1763 (St. Janskerk), zv. Raad en Burgemeester van Gouda Matthijs de Grande en Sibilla Verswaen.
6.
Jacoba Johanna Casteleyn, ged. Gouda 10-11-1686.
e.
Isaack de Mey, ged. Rotterdam 8-11-1648 (get: Jacob de Raet, Willem Teunemans, Jan Bartelse, Joores de Meij en Caterijna Wijbers), begr. ald. 12-7-1672 (Franse Kerk).
f.
Catharijna de Meij, tweeling met Magdaleena) ged. Rotterdam 11-9-1650 (get: Jan Mannoir, Catharijna Teunemans, Jan van Eijck en Barbara Barttels).
g.
Magdaleena de Meij, tweeling met Catharijna) ged. Rotterdam 11-9-1650 (get: Jan Mannoir, Catharijna Teunemans, Jan van Eijck en Barbara Barttels).
h.
Abraham de Mey, ged. Rotterdam 15-6-1653 (get: Johan Raije en Maria de Meij).
IVa.
Pieter de Mey, suikerraffinadeur, burgemeester van Rotterdam (1676-1677 en 1680-1681), lid van de vroedschap Rotterdam (1675-1692 en 1703-1718, in 1682 ontslagen, in 1718 ontslag op eigen verzoek), gecomitteerde bij de Admiraliteit op de Maze (1682-1685), gedeputeerde der dagvaart (1678-1715), ged. Rotterdam 9-4-1642 (get: Jean Raije, Pieter de Meij en Elisabeth Bartels), ovl. ald. 17-8-1722, begr. 22-8-1722 (Franse Kerk, eigen grafkelder), geh. Nieuwpoort 2-8-1663 (otr. Rotterdam 14-7-1663) met Geertruyd van der Hey, ged. Rotterdam 27-11-1638, begr. ald. 8-1-1720 (Franse Kerk, eigen grafkelder), dv. zeilmaker en koopman Dirck Daniëlsz. van der Heij en Aaltje Crijnen Verhaven.
Op 4-7-1663 compareerden voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam Pieter de Mey en Geertruyt van der Hey. Pieter, j.m., wordt bijgestaan door zijn moeder Magdalena Bertels, weduwe van Johan de Mey, en zijn testamentaire voogden Johan van IJck, vroetschap, en Johan de Mey, outschepen. Geertruyt, j.d., wordt bijgestaan door haar vader Dirck Daniels van der Hey en haar broer Daniel van der Hey. Zij trouwen onder huwelijksvoorwaarden.
Op 17-4-1665 compareerden voor notaris Philips Basteels te Rotterdam, Pieter de Meij, rafinadeur, en Geertruijt van der Heij, echtgenoten. Zij benoemen elkaar tot erfgenaam en voogd, na revocatie van de huwelijksvoorwaarden. Magdalena Bartels, weduwe van Jean de Meij den oude, zijn moeder, is aanwezig.
Op 13-12-1667 wordt er een machtiging gegeven voor notaris Jacobus Delphius te Rotterdam. Lijsbeth Daniëls van der Heij, weduwe van Jacob Snouck, Jaepge Daniëls van der Heij, weduwe van Cornelis Fredericxsz Stuvesandt, Abraham Verschueren, getrouwd met Neeltge Daniëls van der Heij, Johanna van der Heij, weduwe van Frederick Gouwenaer, Pieter de Meij, getrouwd met Geertruijt van der Heij, Pieter Vinck, getrouwd met Catarina van der Heij, mede namens Aletta van der Heij en Daniël van der Heij: kinderen van Dirck Daniëls van der Heij en samen erfgenamen van Jannetgen Dircx, die weduwe was van Daniël Barentsz van der Heij, hun moeder en grootmoeder, machtigen samen Daniël van der Heij, hun neef, broer en zwager, om met Cornelis Slingerlant een koopovereenkomst te tekenen, van een huis en erf gelegen aan de noordzijde van de Wijnhaven. Het huis belent ten oosten de Herenstraat, en ten westen voor aan de Wijnhaven Saertgen Pieters, houtkoopster, en achter in de Wijnstraat Cornelis Swan; en strekt tot in de Wijnstraat. Het huis was in bezit van hun moeder, resp. grootmoeder.
In 1671 vinden wij hem voor het eerst onder de regeringspersonen te Rotterdam, vervolgens was hij van 1675-1692 vroedschapslid, verder in deze periode o.a. burgemeester in 1676, 1677, 1680 en 1681, meermalen gedeputeerde ter dagvaart tussen 1678 en 1715 en lid van het college der admiraliteit op de Maas van 1682-1685.
In de stormachtige dagen van 1672 speelt de suikerbakker Pieter de Mey, die dan luitenant van de schutterij is, een grote rol. Bij het verloop der verschillende gebeurtenissen [17], treedt hij meermalen op den voorgrond. Hij maakte deel uit van de deputatie uit de regeering, krijgsraad en burgerij, die eind Juni 1672 naar den Prins te Bodegraven gestuurd was, om hem van het te Rotterdam gebeurde op de hoogte te helpen. Hij verlangde op 1 Juli 1672, dat de leden van de Vroedschap ieder voor zich in de vierschaar van het Stadhuis ten aanhoore van alle omstanders moesten beloven, zich niet door de bepalingen van het Eeuwig Edict gebonden te achten en dat de met hun handteekeningen voorziene oorkonde van de eedsaflegging in hun tegenwoordigheid zou worden verscheurd. Op 7 Juli 1672 ziet men hem met een aantal andere Prinsgezinden en een menigte razende wijven op het Stadhuis verschijnen, om aan Burgemeester Vroesen mededeeling te doen van de eischen van de burgerij. Hij behoort echter niet tot de prinsgezinden, die door Prins Willem III bij het verzetten der wet in de vroedschap gekozen worden, maar wel Jean de Mey, de latere Heer van Ysselmonde, die op 13 September 1672 daarin benoemd wordt en 48 jaar daarin zitting zal hebben. Deze maakte in de vroedschap deel uit van de Prinsenpartij, die sinds 1677 onder de leiding stond van den beruchten baljuw van Zuylen van Nijevelt. die, daar hij met Johanna van Beaumont getrouwd was, wellicht aangehuwd was met de tweede vrouw van de Mey.
Ten gevolge van het Costermansoproer werd hij 6 oktober 1692 door den Prins uit zijn stedelijke ambten ontzet. Na diens dood keerde hij wel weer terug in de vroedschap, maar als jongste lid. Deze tweede periode in de stedelijke regering duurde van 1703-1718, waarin hij nogmaals burgemeester was in 1713 en 1714. In 1706 werden de Mey en enige andere vroedschapsleden uit de zogenaamde correspondentie verbannen, wat hun aanleiding gaf zich met vertogen tot de Staten van Holland te wenden om voortaan dergelijke cabalen te voorkomen. De Staten bemoeiden er zich echter niet mee en de uitgebannenen, die onderwijl weer in genade aangenomen waren, schenen toen geen behoefte meer te gevoelen aan verandering. Hij huwde Geertruid van der Hey. Hun gouden bruiloft werd bezongen door Adriaan Pars en een gouden gedenkpenning werd bij die gelegenheid geslagen.
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Dirk de Mey, ged. Rotterdam 4-2-1667 (get: Johannis de Meij en Johanna van der Heij)
b.
Magdalena de Mey, ged. Rotterdam 1-7-1668 (get: Johan de Meij, Pieter Cincq en Eva de Meij)
c.
Aletta de Mey, ged. Rotterdam 3-8-1670 (get: Joannes de Meij, Jacob de Meij en Alletta van der Heij)
d.
Mr. Johan (Jean) de Mey, Advocaat voor het Hof van Holland; postmeester te Rotterdam; schepen aldaar (1702); kapitein schutterij Rotterdam (1709); commissaris waterrecht ged. Rotterdam 29-7-1672 (get: Jaques Casteleijn en Anna de Meij), begr. Rotterdam 30-3-1711 (“overledene liet na 2 minderjarige kinderen en was postmeester, 3 ½ uur beluid, Franse kl. huur, Leuvehaven bij deBrouwerij van de Leeuw”), geh. Maria Eva Backer, ged. Amsterdam 6-5-1674, begr. Rotterdam 22-1-1732 (“overledene liet na 1 minderjarig en 1meerderjarig kind, 4½ uur beluid, F. K. eigen”), dv. Cornelis Backer en Catharina Raije.
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Pieter de Mey, ged. Rotterdam 23-9-1706 (get: Pieter de Meij, Catharine Raije en Geertruid van der Heij)
2.
Jean François (Jan Frederik) de Mey, ged. Rotterdam 5-12-1709 (get: Jean Backer en NN Rosenboom)
e.
Geertruid de Mey, ged. Rotterdam 10-10-1673 (get: Gerrit Oosterlingh en Maddaleena Bartels)
f.
Anna Maria de Mey, ged. Rotterdam 30-7-1675 (get: Johannis de Meij en Magdalena Bartels)
g.
Katarina/Catharina de Mey, ged. Rotterdam 24-1-1677 (get : Johan de Meij, Eva de Meij en Katarina van der Heij)
h.
Eva Johanna de Mey, ged. Rotterdam 18-6-1679 (get : Johannes de Meij, Daniël van der Heij, Eva de Meij en Aletta van der Heij)
i.
Theodo(o)r(e) Francois de Mey, ged. Rotterdam 15-11-1684 (get: Mr. Francoijs van Bolt, Anna de Meij en Aletta van der Heij) geh. met Cornelia Vingerhoedt, ged. Rotterdam 10-12-1694. ovl. ald. 30-12-1723, begr. ald. 5-1-1724 (“Franse kerk eige kelder 4 ueren beluijt; overledene liet na 4 minderjarige kinderen; Gelderse Kaaij”), dv. de Rotterdamse koopman Jacob Vingerhoedt en Catharina van der Plas.
Hij begon in 1711 zijn politieke loopbaan te Rotterdam als commissaris van het waterrecht; van 1718-1758 was hij vroedschapslid en bekleedde in die periode allerlei andere stedelijke ambten; o.a. was hij herhaaldelijk burgemeester tussen 1720 en 1753 en gedurig gedeputeerde ter dagvaart tussen 1719 en 1758. Bovendien vinden wij hem van 1722-1727 vermeld als baljuw der stad.
Een schimpdicht op hem van een vurig prinsgezinde verscheen 2 Juli 1748 getiteld: Op het droevig afsterven van Mej. Catharina Blockhuijzen enz.
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Petronella Geertrui de Mey, ged. Rotterdam 25-3-1717 (get: Pieter de Mey en Geertruida van der Heij), begr. ald. 2-5-1764 (“Franse kerk eijge kelder, Boomties b. Draaijsteeg, 4½ uuren beluijden”), geh. (otr. Rotterdam 17-5-1733) met Mr. Johannes Meerman, Raad in de Vroedschap van Rotterdam, ged. Rotterdam 2-8-1702 (get: Johan van Duijn en Josina van Duijn), begr. ald. 12-6-1775 (“Franse kerk, 4½ ure beluyd, overledene was Mr., een Wapen Raad en Oud Resedent Burgem., Boompies”), zv. Pieter Meerman en Anna van Duijn.
Johannes Meerman werd 6 Mei 1724 als student in de rechten te Leiden ingeschreven en promoveerde aldaar. In 1732 werd hij gekozen tot lid der vroedschap in zijn vaderstad, wat hij tot zijn dood bleef. Ook bekleedde hij allerlei andere stedelijke ambten, o.a. was hij herhaaldelijk burgemeester tusschen 1746 en 1771. Van 1769-1775 behoorde hij tot de Maecenaten van het Bat. Gen. [18].
2.
Jacoba Catharina de Mey, ged. Rotterdam 31-7-1718 (get: Herman Vingerhoet en Johanna Ignatia van der Hoeven, “getuige Herman Vingerhoet Schepen van Schielant, Johanna Ignatia van der Hoeven man en de vrouw”), ovl. Cool 11-1-1799 (“overledene oud ca. 82 jaar, overleden op de Ponteveerslaan onder deze Ambachte, vervoerd naar Rotterdam, 1 kind meerderjarig”), begr. Rotterdam 14-1-1799 (“overleden 09-01-1799, Franse kerk, overledene liet na 5 meerderjarige kinderen, bijte de Dijk Poort”), geh. Rotterdam 17-12-1734 (otr. ald. 28-11-1734) met Mr. Cornelis Mattheus van Schinnen, Scheepen van de Hoge Vierschaar van Schielandt, ged. Rotterdam (als Cornelis Johannes?) 12-6-1696 (get: Johan Daniël Schenkenbergh en Johanna Margaretha Eenners, begr. Rotterdam 25-7-1744 (“Franse kerk eijge kelder, 4½ uren luijden, overledene liet na 1 minderjarig kind, Vastlant”), zv. Isaacq Isaaqsz. van Schinne en Magdalena Adriana van Qualbergh.
Op 13 december 1737 wordt voor “den President en Raaden van den Hove (van Holland)” een request aangenomen, ingediend door de Raad van Neerlands Indieën, Isaacq van Schinne, gehuwd met Everdina de Joode, waarin hij het hof verzoekt dat zijn zoon Isaacq van Schinne, geboren in Oost-Indië, “in alle opsigten sal worden gehouden en erkent als of hy een gebooren Hollander was”, conform de resolutie van 31 oktober 1733. Isaacq junior was door zijn ouders “herwaads gesonden om alhier opgevoed te worden onder opsigt van sijn Oom Mr. Mattheus Cornelis van Schinnen, scheppen van de Hooge Vierschaar van Schieland” [19].
In november 1773 koopt vrouwe Jacoba de Mey de buitenplaats Visvreugd van procureur Leendert de Kock. Zij is dan “weduwe van Cornelis Mattheus van Schinne, in zijn leven president-schepen van den Hove en Hoge Vierschaar van Schieland”. De buitenplaats bestaat uit “een huis, coupel, balkon over 't water, bepootinge en beplantinge". In de beschrijving van de onderhandse verkoop staat verder “een nieuw gebouwde stal” die in 1769 nog apart werd aangeslagen in de verponding op 1 gulden en 10 stuivers. Het was een stal voor vier paarden, welke met enige andere noviteiten als een tweede balkon over het water en het schuitenhuis werd beschreven. Zij hernoemde de buitenplaats in Plantlust. Op 12 juni 1788 verkocht zij de buitenplaats voor ƒ. 4.450,-- aan Jacob Overgauw. De exacte locatie van de buitenplaats is niet bekend, maar het Rotterdamse “laangebied” lag deels bij de Rotte, ten noorden van het Hofplein, voor een groter deel tussen de Coolsingel en de huidige Mauritsweg [20][21].
3.
Johanna Magdalena de Mey, ged. Rotterdam 16-11-1719 (get: Ds. Johan Kloens en Magdalena de Meij, “getuige Johan Kloens, Bedinaer des goddelijcken Woorts”), ovl. ’s Gravenhage 2-2-1783, begr. Rotterdam 7-2-1783, geh. 1e Rotterdam 27-4-1741 met Mr. Johan Jacobsz. Hage, secretaris van Rotterdam (1751), ged. Brielle 11-3-1712, begr. Rotterdam 27-11-1751 (“4½ uur beluid , Franse kerk eigen, Boompjes”), zv. notaris en burgemeester (Brielle) Mr. Jacob Hage en Magdalena van Neck. Johanna huwt 2e Capelle aan den IJssel 13-5-1754 met Hendrik Hendricksz. Caan, vredemaker (1746-1747), schepen van Rotterdam (1754-1756), kapitein der schutterij ald. (1754-1758) ald., directeur Mij. van Assurantiën (1760), weduwnaar van Catharina Deynoot, ged. Rotterdam 6-9-1719, ovl. ’s Gravenhage 15-12-1794, begr. Rotterdam 20-12-1794 (Groote Kerk, hoogkoor 16), zv. zoutzieder Heijndrick Caan en Adriana van den Bergh
Het gezin was woonachtig aan de Rijstuin te Rotterdam. Het 1e gebod (bij het huwelijk van Johanna en Hendrik )werd acht dagen uitgesteld wegens het overlijden van de vader van de bruidegom
4.
Pieter Jacob Theodore de Mey, ged. Rotterdam 25-12-1723 (get: Jan Daniël Schenckenberg en Eva Maria Backer), waarschijnlijk jong overleden.
IIIb.
Pieter Jacobszn. de Mey, geh. met Cecilia Pieck
Op 10-5-1641 compareerden voor notaris Arent van der Graeff te Rotterdam, Jan de Mey en Jan Jacobsz de Mey, coopluyden, namens hun compagnons. Zij machtigen Pieter de Mey, hun neef en broer, om alle openstaande rekeningen van al hun kergasoenen sedert oktober 1639 verzonden aan Abraham Kenter, jonghman, van hier gevaren naar Bresilien op 't Reciff de Pharnambocque te innen, en verder restitutie te eisen van alle onverkochte goederen.
Op 11-5-1641 compareerde voor notaris Arent van der Graeff te Rotterdam, Pieter de Mey, als superchergo thuisgekomen van Brasilien met het schip St. Jacob, waarop schipper was Jacob Pietersz Stort. Hij machtigt Jan Bartelsz de jonge, coopman te Amsterdam, om bij de kamer der Westindische Compagnie aldaar alle maandgage te ontvangen die hij van hen tegoed heeft.
Kind uit dit huwelijk:
a.
Pieter de Mey, volg IVb.
IVb.
Pieter de Mey, zeekapitein, geb. Pernambuco (Brazilië) 5-3-1651 (get: Jacques van Dalen en Susanna de Brae), ovl. Curaçao vóór 9-3-1713, geh. op Curaçao met Anna van Ruyven, ged. Curaçao 3-12-1662 (get: vaandrig Jan Jacobsz. Bruyn en Geertruyd Tays), ovl. ald. eind 1737, dv. commissaris Laurens van Ruyven en Magdalena Beunder.
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Pieter de Mey, volg Va
b.
Laurens de Mey, volg Vb
c.
Cecilia de Mey, geb. Curaçao omstr. 1690, vol. ald. 3-8-1745, geh. omstr. 1707 met Sigismundus Druschky, chirurgijn der W.I.C. op Curaçao, ovl. Curaçao 2-8-1739.
Als huisvrouw van S. Druschky komt Cecilia voor op de lidmatenlijst van de Gereformeerde Gemeente van 23-12-1730, wonende binnen het fort Amsterdam. Haar man komt op deze lijst niet voor. Sigismund zal waarschijnlijk Luthers zijn geweest. Zij hadden zes kinderen.
d.
Maria de Mey, geb. Curaçao omstr. 1695, ovl. ald. ná 1730, geh. Curaçao 29-9-1716 met Theophilus Borel Rijke, geb. Curaçao omstr. 1690, ovl. vóór 23-1-1737, geh. Curaçao 29-9-1716 (de ondertrouwakte luidt: “Theophilus Borel Rijke, jongman, met Maria de Mey, jonge dochter, beyde geboren op Curaçao, getuigen Willem Meylinq en Anna van Ruyven, weduwe van wijlen Pieter de Mey: getrouwd 29 Sept. 1716”).
Op de lidmatenlijst van 23-12-1730 komen beide nog voor “wonende aan de zeekant”. Uit dit huwelijk sproten zes kinderen. Na het overlijden van Maria hertrouwd Theophilus met Ida Scholte, weduwe van zijn zwager Nicolaas de Mey, waarbij hij nog een dochter verwekte. Het huwelijk tussen Nicolaas en Ida was kinderloos gebleven. Na het spoedig gevolgd overlijden van Rijke huwde zijn 2e vrouw voor de 3e maal op 17-6-1738 met Pieter Legendre, die weduwnaar was met drie kinderen van Leuntje Doris.
Theophilus Borel (R(e)ijke(n) komt voor het eerst voor in een akte in het protocol van de secretaris Heldewier van 1722, zijnde een zogenaamde scheepsverklaring, waarin wordt vermeld dat hij in 1712 gevaren heeft als schrijver op een bark van kapitein Abraham Noletr. Op 18-7-1721 maakt hij met zijn echtgenote Maria Pietersdr. de Meij een mutueel testament. Het echtpaar wordt nog genoemd in het testament van 1727 van Anna van Ruyven, maar als Anna in 1737 overlijdt dan leven Theophilus en Maria al niet meer en zowel bij het testament van Anna van Ruyven als bij het testament van hun broeder en zwager Jan de Mey treden hun kinderen als mede-ergenamen op van hun grootmoeder en oom. Over deze kinderen waren voogden de executeurs Laurens de Mey en Sigismundis Druschke, welke laatste kort daarna echter zelf sterft. Op de lijst van van 18-10-1735 van het familiegeld en zwarte hoofdgeld komt Theophilus nog voor met 10 slaven en een aanslag van 2 pesos.
23-1-1737 had Ida Scholts, Theophilus’tweede vrouw, en dan diens weduwe , gerenuncieerd van haar 1/9 deel in de erfenis van haar schoonmoeder Anna van Ruyven. Zij had op 5-7-1737 het besloten testament van haar man en diens eerste vrouw ter secretarie gedeponeerd en het in 1738 vóór haar hertrouwen doen openen, waarbij zij verklaart 5 stiefkinderen Rijke te hebben en één eigen kind Rijke. Bij de verdeling op 12-6-1738 van de boedel van Anna van Ruyven erven deze vijf eerstbedoelde kinderen elk 1/5 part van hun moeders deel. Ida Scholts had in 1735 zelf van haar toen overleden vader, Pieter Scholts, geërfd (opening van diens testament van 1721 op 27-4-1735, ter opening aangeboden door Theophilus als schoonzoon) [22]. Op 31-5-1738 doet Pieter Legendre, weduwnaar van Leuntje Doris, voor zijn drie mionderjarige kinderen, Maria, Jan en Helena Catharina, bewijs van het moederlijk goed der kinderen, en doet dan ook Ida Scholts, weduwe Rijke, voor haar dochtertje Barbera Rijke dit van het vaderlijk goed, waarna zij diezelfde dag ondertrouwden en op 17 juni daaropvolgend in het huwelijk treden.
Uit een akte van 29-1-1749 blijkt , dat de minderjarige kinderen van Theophilus Borel Rijken voor 2/3 eigenaars zijn van een huis op Curaçao, waarvan voor het resterende 1/3 deel Maria Salomonsz., gewezen weduwe van Hendrik Rijken en nu hertrouwd met Johannes de Fooy op St. Thomas, de eigenares is.
e.
Nicolaas de Mey, factoor der compagnie (opzichter van de W.I.C.-plantages), geb. Curaçao omstr. 1698, ovl. ald. 5-10-1731, geh. Curaçao 19-8-1721 (ondertr. ald. 1-8-1721) met Ida Scholts, dv. Pieter Scholts en Anna Meulkes. Dit huwelijk bleef kinderloos, Ida hertrouwde met Theophilus Borel Rijke, weduwnaar van haar zuster Maria, en huwde als derde met Pieter Legendre.
Nicolaas wordt genoemd in een volmacht uit 1727 met zijn moeder, broeders en behuwd broeders en komen hij en zijn vrouw als “Claes de Mey en Ida Scholte, zijn vrouw, wonende achter het fort” (waar al de De Mey’s op Cecilia na woonden) voor op de copie-lijst van lidmaten op Curaçao van 23-12-1730. Achter zijn naam staat dan bijgeschreven öbiit 5 October”, waardoor de datum van zijn overlijden bekend is. Onder de Compagnie-inventarissen, voorkomende in het protocol van 1731, komt 6-2-1731 nog voor die van Nicolaas de Mey, factoor, en kort voor zijn overlijden testeren hij en zijn vrouw, in welke akte zij hun beide moeders vermelden, die dan beiden weduwe zijn.
f.
Jan de Mey, geb. Curaçao omstr. 1700, ongehuwd ovl. ald. in maart 1739. Wordt genoemd in een volmacht uit 1727.
Jan staat op de lidmatenlijst van 23-12-1730 en komt voor op de lijst van 18-10-1735 van het zwarte hoofdgeld en het familiegeld met één slaaf en een aanslag van twee pesos. Hij testeert in maart 1739 en benoemt tot zijn erfgenamen zijn broeders en zusters en zusters kinderen, n.l. Pieter de Mey, Cecilia de Mey gehuwd met Sigismundus Druschky, Laurens de Mey, de kinderen van wijlen Maria de Mey bij wijlen Theodorus Borel Rijke, Magdalena de Mey gehuwd met Gijsbert Vos, Cornelis de Mey en Sara de Mey gehuwd met Nathaniël Frederik Weeber. Hij geeft legaten aan zijn neef Frans Rekouw (Recao) en aan diens vrouw Mietje (Maria) Druschky, aan zijn nichten Sara Druschky en Leentje (Helena) Vos en aan zijn “cozijn” Gijsbert Vos, zoon van zijn zwager G. Vos. Zijn boedel werd 13-3-1739 geïnventariseerd, hij was toen dus overleden.
g.
Magdalena de Mey, geb. Curaçao omstr. 1702, ovl. ald. 11-12-1779, geh. Curaçao 24-11-1722 (ondertr. ald. 6-11-1722, t.v.: “Gijsbert Vos, j.m. met Mgdalena de Mey, j.d., beyde geboren Curaçao, getuygen Jan Durend en Anna van Ruyven, wed. Pieter de Mey, alle hier ‘wonende’”) met Gijsbert Vos, assistent der W.I.C., later Factoor der Compagnie, geb. Curaçao, ovl. ald. vóór 1764 , zv. Jacob Vos en Anna Sophia Schut.
Gijsbert en Magdalena worden beide genoemd in de volmacht van 1727. Beiden staan ook op de lijst der lidmaten der Gereformeerde gemeente van 23-12-1730. Op 14-7-1738 maken zij hun testament. Op de lijst van het zwarte hoofdgeld en het familiegeld van 18-10-1735 staat Gijsbert vermeld als “assistent der W.I.C., met twee slaven en een aanslag van twee pesos. Later is hij factoor van de Compagnie. Hij is voor 1764 overleden want in dit jaar testeert zijn vrouw, Magdalena de Mey, als weduwe, uit de akte blijkt dat zij toen nog in leven had een zoon Jacobus Vos (geh. met Maria Rijninck) en een dochter Magdalena, die dan weduwe is van Marten Copius en dat een andere dochter van haar, gehuwd met Dirck de Windt dan reeds overleden is met achterlating van een zoon Willem de Windt. De in 1739 genoemde tweede zoon Gijsbert Vos was blijkbaar toen zonder nakomelingen achter te laten reeds overleden.
h.
Hendrik de Mey, Curaçoao omstr. 1704, ongehuwd ovl. in 1724 als zeevarende op het schip “La Prudencia”, blijkens de volmacht van 1727 tot ontvangst te Amsterdam van zijn verdiende gelden.
i.
Cornelis de Mey, volg Vc.
j.
Sara de Mey, geb. Curaçao omstr. 1710, mondig genoemd in 1727, op de lidmatenlijst van 23-12-1730 voorkomende onder de nieuw aangenomenen, ovl. in of vóór 1755, geh. 1e Curaçao (ondertr. ald. 11-7-1732) met Nathaniël Frederik Weeber, assistent in Compagnie-dienst (1735), ovl. tussen 1739 en 1742. Sara huwt 2e Curaçao (huwelijkse voorwaarden in 1742) met Frederik Willem Scholten (ook: Scholts), chirurgijn der W.I.C., ovl. omstr. 1743.
Op de lijst van het zwarte hoofdgeld en familiegeld voorkomende met twee slaven een een aanslag van twee pesos. Kort na hun huwelijk testeren Nathaniël en Sara in 1733, zij vermeldt haar moeder daarin. Beiden worden nog genoemd in het testament van haar broeder Jan de Mey van 1739, maar in 1742 is zij al hertrouwd met de chirurgijn Frederik Willem Scholten. In 1743 is Frederik reeds overleden, want dan wordt Sara in een akte weduwe genoemd. Uit haar eerste huwelijk sproot Pieter Frederik Weeber, in 1755 gehuwd met Adriana Evertsz. die 20-9-1755 als zoon van wijlen Sara de Mey, laatst weduwe van Frederik Willem Scholte zijn erfportie ontvangt. Uit haar tweede huwelijk was in 1743 nog een zoon Scholts in leven.
Va.
Pieter de Mey, scheepskapitein, geb. Curaçao omstreeks 1688, ovl. ald. vóór 1745. huwt ± 1713 met Anna Maria Willingh, ovl. ná 1745, dochter van Thomas Claesz. Willingh en Rachel de Graaff uit ’s-Gravenhage.
Als scheepskapitien komt hij voor in 1713 in de Brieven en papieren van Curaçao 1700-1711 [23]. Hij wordt in dat jaar ook vermeld bij de gevechten bij de verovering van Curaçao door Cassard, en komt op de taxatie van 9 maart 1713 van de aanslag in de brandschatting voor met een bedrag van 120 pesos. Hij wordt in de eerder vermelde volmacht van 1727 genoemd als oudste zoon. Op de lijst van de lidmaten Curaçao van 23 december 1730 komen hij, zijn vrouw en haar moeder (als weduwe) voor als wonende achter het fort. Op 19 december 1731 herroepen Pieter de Mey en zijn vrouw Anna Maria Willingh de volmacht, die zij op 29 maart 1715 gegeven hebben aan Philips van Teteringen en in diens absentie aan Arent van Heusden en machtigen zij thans Robbert van Texel, notaris te Den Haag, om van Philips van Teteringen voornoemd verantwoording te vorderen wegens het beheer van een huis en erf te Den Haag genaamd “de Gouden Leeuw”, aan Anna Maria Willingh aanbestorven uit de nalatenschap van haar grootmoeder Maria van Leeuwaarden, weduwe van Nicolaas Willingh.
Op de lijst van het zwarte hoofdgeld en familiegeld van 18 oktober 1735 staat hij met 4 slaven en een aanslag van 2 pesos.
Het laatste komt hij voor in 1741 (akte nr. 73) als hij volmacht geeft aan Sara Obbens, weduwe van Abraham van der Valk te Amsterdam, om van de reeds hiervoor genoemde Robbert van Texel te Den Haag gelden te ontvangen.
In 1745 heet zijn vrouw weduwe, als zij een hypotheek verstrekt, groot 4600 pesos (akte nr. 348), een bewijs van hun gegoedheid.
Waarschijnlijk is Pieterde Mey, de “De Mey”, wiens voornaam niet is ingevuld, in een akte van 24 juni 1721, in welke zijn schoonmoeder Rachel de Graaff, weduwe van Thomas Willingh . . . de Meij, thans naar patria gaande, machtigt, in zake de erfenis van Maria Bors van Waveren, laatst weduwe van George Hendrik Willingh. Immers Maria Bors, later genaamd Bors van Waveren, dochter van Jan Borsz. en geboren te Firando (de plaats in Japan waar aanvankelijk de factorij van de Oost-Indische Compagnie was), was in 3e huwelijk te Amsterdam op 31 mei 1681 ondertrouwd met George Hendrik Willingh, geboortig van Den Haag. Als diens weduwe overleed zij hoogbejaard te Amsterdam en werd daar op 29 november 1720 in de Walenkerk begraven. Zij woonde op de Rapenburg bij de West-Indische pakhuizen [24], waardoor het gewoonte zal zijn geweest, dat mensen uit West-Indië bij haar aan huis kwamen als deze te Amsterdam vertoefden, en waardoor dat het huwelijk van Pieter de Meij met Anna Maria Willingh – die wel een nichtje van Maria Bors van Waveren is geweest – tot stand is gekomen.
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Rachel de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1716, ovl. ald. 5-10-1799, huwt Curaçao omstr. 1736 met Laurens Pletsz. assistent in Compagniedienst, geb. Curaçao, ovl. vóór 1781, zv. schoolmeester (op Curaçao) Laurens Pletsz. en Johanna de Kock.
Op gedane examinatie wordt Rachel de Meij (die vernoemd was naar haar grootmoeder Rachel de Graaff) na 23 december 1730 aangenomen tot lidmaat van de gemeente op Caraçao. Haar man komt voor op de lijst van het zwarte hoofdgeld en familiegeld met 1 slaaf en een aanslag van 2 pesos. Hij heet dan assistent, evenals reeds in 1730. Na het overlijden van zijn vader volgde hij deze als schoolmeester op, wat hij tot 1762 bleef [25].
Kort na hun huwelijk, op 5 november 1736, maken hij en zijn vrouw hun testament, zij noemen beiden daarin hun ouders, die dan nog in leven zijn. Eerst in 1781 testeert Rachel de Meij, dan weduwe zijnde, opnieuw (deel II, akte nr. 211), uit deze akte blijkt dat zij dan vijf kinderen heeft.
b.
Anna de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1716, huwt ald. op 17 mei 1739 met Hendrik Pletsz., broer van haar zwager Laurens Pletsz.
Zij beiden testeren op 17 februari 1740 en noemen hun beider ouders daarbij, zijn vader is dan overleden. Overigens werd over hen niets meer gevonden. Mogelijk is zij de Anna de Meij die op 3 februari 1788 te Curaçao overleed.
c.
Thomas de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1720, huwt ald. op 4 juli 1745 met Anna Houtvat, dv. Johannes Houtvat en Catharina Schotborgh.
In 1746 maken zij hun testament (akte nr. 138) waarin hij zijn moeder noemt Anna Maria Willingh, weduwe van Pieter de Meij. Van kinderen uit dit huwelijk is niets gebleken, na 1746 komt dit echtpaar niet meer voor.
Vb.
Laurens de Mey, constabel in Compagniedienst, geb. Curaçao omstr. 1690, ovl. in 1741, tweede zoon van Pieter de Mey en Anna van Ruijven (vernoemd naar zijn grootvader, de commissaris en auditeur Laurens van Ruijven), huwt omstr. 1712 met Helena Koos, ovl. op Curaçao in 1746.
Bij de taxatie van de aanslag in de brandschatting van Cassard van 9 maart 1713 staat hij opgegeven voor 120 pesos. Op 23 maart 1716 is hij op Curaçao getuige bij een huwelijk. Vanaf 1721 komt hij voor in de dan aanvangende protocollen van Curaçao, hij heet dan constabel in dienst der Compagnie (bijv. in akte nr. 91). In hetzelfde jaar treedt hij met Hermanus Stork op als executeur-testamentair bij de inventarisatie van de boedel van zijn dan overleden oom Nicolaas Briard [26] (akte nr. 183). Met zijn vrouw staat hij op de lijst van de lidmaten der gemeente Curaçao op 23 december 1730, als wonende achter het fort. Op de lijst van het zwarte hoofdgeld en familiegeld van 1735 komt hij voor met 12 slaven en een aanslag van 4 pesos. Op 6 februari 1731 bij de inschrijving van Compagnie inventarissen heet hij nog constabel. Met zijn zwager Sigismund Druschke was hij in 1739 en 1740 executeur van de boedel van huhn zwager Theophilus Borel Rijke en voogd over diens kinderen. Kort daarna is hij overleden, want in 1741 deponeert zijn vrouw als weduwe hun besloten testament ter secretarie. Zij komt in 1742 als weduwe voor (akten van sceretaris Pottey nr. 164 en deel III, akten nr’s 38-40). In deze laatstbedoelde akten schenkt zij een huis aan elk harer drie kinderen, Pieter, Laurens en Anna de Meij.
Dat zij in 1746 overleden is, volgt uit de akten van notaris J. van Schagen (2e gedeelte, akte nr. 37), waarin de inventaris van de nalatenschap van Helena Koos, weduwe Laurens de Meij is ingeschreven.
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Pieter de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1714, ovl. ald. 5-9-1777, huwt Curaçao 1-3-1739 met Elisabeth Vos, ovl. tussen 1760 en 1769, dv. Jacob Vos en Anna Sophia Schut.
Pieter de Meij Laurenszn. was in 1740 boekhouder van de Kerkeraad op Curaçao en in 1741 één der twee diakenen [27]. Voor notaris Van Schagen testeert hij met zijn vrouw in 1742, beiden noemen daarin hun moeders, die beide dan weduwe zijn. Haar moeder testeert zelf in 1748 en benoemt haar zes kinderen, waaronder Elisabeth, huisvrouw van Pieter de Meij Laurenszn., tot haar erfgenamen. In het testament van 25 september 1760 van Rachel Vos, weduwe van David Sterling noemt deze nog haar zuster als gehuwd met Pieter de Meij, doch als op 3 januari 1769 Pieter de Meij Lzn. zelf testeert, is zijn vrouw overleden, hij noemt zich weduwnaar en benoemt zijn drie kinderen Helena gehuwd met Godfried Niepage, Jacob en Laurens de Meij tot zijn erfgenamen. Nadien komt hij niet meer voor.
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Helena de Mey, geb. Curaçao omstr. 1740, ovl. ald. 21-9-1772, huwt Curaçao vóór 1768 met Godfried Niepage, ovl. Curaçao 1-2-1800, zv. Martinus Niepage en Anna Rijke.
Uit het huwelijk Niepage-De Meij zijn twee kinderen bekend, Martinus Niepage, gedoopt Curaçao in maart 1768 (get: Pieter de Meij Lzn., Anna Rijke, weduwe Martinus Niepage en Maria Hendrina Niepage). Hij overleed op Curaçao op 10-10-1822. Er werd ook een dochter uit dit huwelijk geboren, Elisabeth Niepage, ged. Curaçao 18-9-1770 (get: Jan hendrik Rudeloff en Elisabeth Niepage.
Godfried Niepage hertrouwde in 1784 met Elisabeth Verplaats, ovl. Curaçao 25-1-1812. Zij was weduwe van Nicolaas Schotborgh. Voor hun trouwen bewijzen elk het respectievelijke moerderlijk en vaderlijk goed aan de kinderen uit elks eerste huwelijk, hij aan Martinus en Elisabeth Niepage en zij aan Matthias Schotborgh (akte nr. 84 van deel II van 1784).
2.
Jacob de Mey, wordt alleen genoemd in 1769 in het testament van zijn vader.
3.
Lourens de Mey, ged. Curaçao 3-12-1755 (get: Nicolaas Hendrikszn. Vos en Rachel Vos, weduwe David Sterlingh, allen Luthers), ovl. Amsterdam 13-2-1768.
Zijn overlijden blijkt uit een inschrijving van 13 mei 1769 in het Journaal van ontvangst voor begraven op Curaçao, waarbij bekend gemaakt werd dat Laurens de Meij jr. in Amsterdam de 13e februari 1768 is overleden.
b.
Laurens de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1715, ovl. ald. 13-12-1797, huwt Curaçao omstr. 1744 met Jannetje Brugman, geb. op Curaçao, dv. Matthias Brugman en Perina Weyns, welke laatste in 1727 hertrouwde met Gebhard Lupke.
Laurens wordt voor het eerst genoemd in 1742 als zijn moeder aan elk van haar drie kinderen een huis op Curaçao schenkt. In 1743 wordt hij vermeld in het testament van zijn zuster, weduwe van Jurriaan Scholten. Omstreeks 1744 is hij gehuwd met een dochter uit de toen zeer bekende Curaçaose familie Brugman, o.a. in die tijd verwant aan de familie Schotborgh. Van zijn vijf in leven gebleven kinderen werd het jongste in 1752 geboren, het doopboek vóór dat jaar ontbreekt helaas.
Kinderen uit dit huwelijk:
1.
Matthias de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1745, ovl. ald. 3-10-1778, huwt 1772 met Anna Barbara Sandtrock, ovl. ná 1789, dv. Johan Eckhard Sandtrock en Poulina Ellis.
Matthias en zijn vrouw maken na hun huwelijk in 1772 hun testament, hij noemt daarin zijn broeder Gebhard en zijn drie gehuwde zusters. Zijn vrouw noemt haar vader en haar zuster Margaretha Elisabeth Sandtrock (ovl. Curaçao 7-4-1825), gehiuwd met Pieter François Diedenhoven (ovl. Curaçao 2-10-1816). Zijn vrouw wordt als weduwe van Matthias de Meij gelegateerd in het testament van 1783 van Jean Rodier, gouverneur van Curaçao en diens vrouw Anna Elisabeth Ellis. Zij leefde nog in 1788 als zij volmacht geeft aan haar schoonzoon Jan Schotborgh.
Uit dit huwelijk zijn twee dochters bekend, Jannetje de Meij gehuwd met Jan Schotborgh en de vroeg overleden Poulina de Meij.
2.
Perina de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1747, ovl. ald. 27-12-1812, huwt in 1769 met Jurriaan Crisson, geb. Curaçao, vol. ald. in 1790, zv. Hendrik Crisson en Elisabeth Exsteen.
De ouders van Jurriaan blijken uit het testament, dat hij op 12 oktober 1769 met zijn vrouw maakt. Zij wordt met haar broeders en zusters genoemd in het testament van 1775 (Deel II, akte nr. 108) van haar moeders halve zuster Maria Lupke, die als ongehuwde vrouw dan tot haar universele erfgenamen benoemt haar nichten en neven, namelijk Perina de Meij gehuwd met Jurriaan Crisson, de vier kinderen van wijlen Helena de Meij bij Jan Hendrik Jutting, Anna Sybilla Sofia de Meij gehuwd met Marten Reuvenhagen, het kind van Matthias de Meij, Gebhard de Meij, Andries George, zoon van wijlen haar halfzuster Catharina Brugman bij Jan Paul George, haar zuster Anna Sibilla Sofia Lupke gehuwd met Wigboldus Rijnink, haar halfbroeder is Pierre Brugman. Haar nichtje Jannetje de Meij Matthiasdr. ontvangt een legaat.
Jurriaan Crisson en Perina de Meij maken een nieuw testament in 1790 (Deel I, akte nr. 134), hij is daarop gestorven, zij ruim 22 jaar later. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen bekend, Henriëtte Crisson (ged. Curaçao 21-12-1775) en Lourens de Meij Crisson (ged. Curaçao 15-2-1778).
3.
Gebhard de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1747, ongehuwd ovl. ald. 22-9-1775.
Hij wordt genoemd in het hiervoor vermelde testament van zijn tante Maria Lupke van 1775 en testeert zelf ook in dat jaar (Deel I, akte nr. 437), zijn universele erfgenamen zijn zijn broeder en zijn twee zusters en de kinderen van zijn overleden zuster Helena bij Jan Hendrik Jutting.
4.
Helena de Mey, geb. Curaçao 24-5-1748, ovl. ald. 29-9-1774, huwt Curaçao 24-9-1769 met Jan Hendrik Jutting, geb. Völlen (Oost-Friesland) 31-5-1743, ovl. Amersfoort 2-7-1827, zv. Luthers predikant (te Völlen) Ds. Theodor Jutting en Anna Sophia Telting.
Zij testeren in 1770. In deze akte noemt hij zijn ouders als wonende te Leer. na het overlijden van Helena de Meij, bij wie hij vier kinderen had, hertrouwde Jutting op 7-5-1775 met Sara Maria van Starckenborgh. Vóór zijn hertrouwen bewijst hij op 19 april 1775 aan zijn vier kinderen hun moederlijk goed (akte nr. 177).
5.
Anna Sibilla Sofia de Mey, ged. op Curaçao in januari 1752 (get: Jan Paul George en Anna Sibilla Sofia Lupke), ovl. ald. 7-11-1783, huwt 1e Curaçao 28-6-1772 met Marten Reuvenhagen, admiraliteitsbeheer, geb. Colberg, ovl. Curaçao 21-5-1781, zv. George Reuvenhagen en Maria Wensdorp. Hij was weduwnaar van Margaretha Kier (ovl. Curaçao 24-1-1772), waarbij hij een dochter Margaretha had. Zij huwde 2e Curaçao 1-12-1782 met Christian Ludewig Gerding, geb. op het stift Borstell in het hoogstift Osnabrück, ovl. Curaçao 10-10-1806, zv. ambtman (te Borstell) Johann Ernst Gerding en Margeretha Wilhelmina Elisabeth Feltrup.
Uit het eerste huwelijk werden drie kinderen geboren, Maria en Jannetje Reuvenhagen, een op 11-10-1778 gedoopt zoontje George Marten Reuvenhagen was al voor het overlijden van Marten in 1781 overleden.
Met haar tweede echtegnoot maakt zij in 1783 een testament (akte nr. 269), hij noemt daarin zijn ouders te Borstell en zij haar twee kinderen uit haar eerste huwelijk. In een akte van 1787 (Deel III, nr. 158) komt hij nog als weduwnaar voor.
c.
Anna de Mey, geb. op Curaçao omstr. 1713, ovl. ald. 9 oktober 1743, huwt ald. in augustus 1734 met Jurriaan Scholten, weduwnaar met één zoon van Magteld van Nes.
Jurriaan Scholten was schipper of scheepskapitein en ging op 30 mei 1722 als schipper van de “Elisabeth” van Curaçao naar Amsterdam.
Op 13 augustus 1734 maakte hij als weduwnaar van Magteld van Nes, huwelijkse voorwaarden met Anna de Meij, die daarbij werd geassisteerd door haar vader Laurens de Meij.
Op de lijst van het zwarte hoofdgeld en familiegeld van 18 oktober 1735 staat hij ingeschreven met 2 slaven en geen aanslag.
In 1742 (akte nr. 163) verklaart Anna de Meij, weduwe van Jurriaan Scholten, dat haar man op 7 augustus van dat jaar op de Spaanse kust (hiermee werd Venezuela bedoeld) is overleden, nalatende een voorzoon Pieter Scholten bij zijn eerste vrouw en een zoon (Laurens de Meij Scholten [28] bij haarzelf. Zijn inventaris komt voor in het protocol over 1743, akte nr. 142, haar testament in hetzelfde protocol, akte nr. 18, terwijl uit een latere akte daarin (nr. 207) blijkt, dat zij op 9 oktober 1743 op Curaçao is overleden.
Vc.
Cornelis de Mey, opperstuurman, geb. op Curaçao in 1702, ovl. ná 1749, jongste zoon van Pieter de Mey en Anna van Ruijven, huwt te Amsterdam (ondertr. ald. 6-9-1737) met Hendrika van Runneken, ged. Amsterdam 15-6-1714, ovl. Curaçao 9-5-1749, dv. Hendrik van Runneken en Margrietje (van) Stempel.
Cornelis de Meij wordt in de volmacht van 1727 nog minderjarig genoemd en was later opperstuurman, als hoedanig hij meestal van Curaçao afwezig was. Zo komt 26 april 1736 zijn moeder ter secretarie op Curaçao en passeert een akte, waarin zij toestemming geeft in zake het voorgenomen huwelijk van haar zoon Cornelis, opperstuurman, met Hendrika Runneken te Amsterdam. Zo compareert hijzelf op Curaçao in akte nr. 146 van 1746 als Cornelis de Meij, thans alhier. Hij geeft dan volmacht aan notaris Benjamin Phaff te Amsterdam. Op 10 mei 1749 compareert Gijsbert Vos, factoor der Compagnie, voor secretaris Pottey op Curaçao, die kennis geeft van het overlijden op 9 mei t.v. van zijn behuwd zuster Hendrika Runneken, gehuwd met zijn zwager Cornelis de Meij, die thans op zee is.
Nadien wordt hij niet meer vermeld.
Kinderen uit dit huwelijk:
a.
Anna Margaretha de Mey, ged. Amsterdam (Oude Kerk) 3-4-1740 (get. Pieter de Meij en Secilia Drossche)
b.
Cornelis de Mey, ged. Amsterdam (Oude Kerk) 21-4-1743 (get: Gijsbert Vos en Magdalena de Meij), ovl. op Curaçao 15-4-1788, huwt 1e Curaçao (ondertr. ald. 24-6-1768) met Helena Eva R(e)ijnink, geb. Curaçao, ovl. ald. 14-10-1775, dv. Claas Rijnink en Jannetje Daal. Cornelis huwde 2e met Eva Huijbling, die in 1788 (deel I, akte nr. 101) als zijn weduwe voorkomt en die 4 maart 1811 op Curaçao overleed.
Met zijn eerste vrouw testeert hij in 1771 kort na zijn huwelijk (akte nr. 295). Hun drie kinderen worden genoemd in het testament van 1780 (Deel IV, akte nr. 694) van Elisabeth Grootestam, weduwe Jurriaan de Pool, die daarin legaten geeft aan de kinderen van wijlen Helena Eva Rijnink bij Cornelis de Meij. In 1788 wordt de inventaris van Cornelis’ nalatenschap opgemaakt op aangeven van zijn weduwe Eva Huijbling (Deel II, akte nr. 165).
Kinderen uit het 1e huwelijk:
1.
Cornelis de Mey, geb. omstr. 1772, genoemd in 1780 in eerdergenoemd testament met zijn twee broers.
2.
Nicolaas (Claas) de Mey, geb. Curaçao 17-2-1774, ged. ald. 3-4-1774 (get: Catharina Abigaël Rijnink weduwe Horst, Magdalena Kleischer geb. Vos, Jan Arnoud en Marten Pieterse Rijnink), huwt omstr. 1798 met Helena Eva Bulté, waaruit één zoon bekend is, Cornelis de Meij (ged. Curaçao 29-8-1799, begr. ald. 23-5-1800)
3.
Pieter de Mey, geb. Curaçao 20-9-1775, ged. ald. 15-10-1775 (get: Gerard Rijnink, Clara Elisabeth Rijnink vrouw van Jan Lesire, Maria Rijnink vrouw van Jacob Vos en Michiel Fleischer), ovl. ald. 16-7-1811, huwt 1e omstr. 1796 met Johanna Wilhelmina Tepasque, waaruit een dochter Helena Eva de Meij (Curaçao 6-2-1798) werd geboren. In 1806 of 1807 huwde hij 2e met Johanna Poulina Columba, bij wie hij een zoon Anthony (Curaçao 29-9-1807) en een dochter Elizabeth Frederica (Curaçao 16-10-1810) verwekte.
c.
Pieter de Mey, ged. Amsterdam (Oude Kerk) 19-3-1745 (get: Volkert Lubken en Margarita Rudingen).
Noten:
- De Nederlandsche Leeuw, 1945/1946, deel 63, kolom 145-158
- Hoewel er grote bewondering is voor het werk van Mr. Mees zijn een aantal aannames en stellingen van hem bewijsbaar achterhaald. Zo noemt hij Adriaen Lampsins, ambachtsheer van IJsselmonde, een “Engels Ridder”. Nader onderzoek heeft bewezen dat hij de zoon is van de Middelburgse koopman Adriaen Lampsins, wiens broer Cornelis Lampsins baron van Tobago was.
- Een doopregister van Nederlanders in Brazilië, een transcriptie door C.J. Wasch, Algemeen Nederlandsch Familieblad 1888 (blz. 141, 169, 197, 225, 253 en 281) en 1889 (blz. 1, 25, 49 en 73).
- Volgens een aantekening in een familieregister over de familie Baelde in het familiearchief Mees is Jan geboren in Norwich. SAR 39 “Archief van de Familie Mees”
- Cruydenier was in de 16e/17e eeuw een ander begrip dan tegenwoordig. Het hield niet alleen de handel in specerijen in, maar kon ook betrekking hebben op tabakshandel en suikerhandel. Gezien de relatie met West Indië en de gelieerdheid aan de familie de Mey zou dat laatste ook van toepassing kunnen zijn op Jehan Raye.
- De Nederlandsche Leeuw 59 (1941), kol. 278; Album studiosorum Academiae Lugduno Batavae 1575-1875. Hagae Comitum 1875; kol. 596: 1675, ‘Mart. 14. Wilhelmus de Mey Gorinchemio-Batavus. 20, P. et L.’. De leeftijd is niet juist, gesteld dat de gegeven geboortedatum juist is.
- Van der Aa; Schotel a.w., p. 214; Frank-van Westrienen a.w., l.c. Een fragment is afgedrukt in het in noot 17 te noemen werk van Schotel.
- Engelbrecht p. 236-237; op dit werk zijn ook de volgende gegevens over de ambten van De Mey gebaseerd, die eveneens - met enige afwijkingen ten opzichte van Engelbrecht - in De Nederlandsche Leeuw 63 (1945/46), kol. 149 genoemd worden. - Vredemaker: ‘Hij die de “vrede” oplegt aan twistende of strijdende partijen’, melden M. van Hattum en H. Rooseboom (Glossarium van oude Nederlandse rechtstermen. Amsterdam 1977) op basis van het MNW, daarbij verwijzend naar ‘arbitrateur’ (scheidsrechter, goedeman).
- Schotel a.w., p. 214; De Nederlandsche Leeuw 59 (1941), kol. 354-355; 63 (1945/46), kol. 149; Van der Aa geeft als geboortedatum 4 september 1658. Engelbrecht p. 237. ‘Hij was bij overlijden [...] 52 jaar oud’, meldt NL59 (1941), 355: ? (cf. noot 3).
- Te Haarlem, by Wilhelmus van Kessel, 1709. Gebruikt is het ex. U.B. Amsterdam 1057 C 5. - Behalve in de in Strengholt a.w. genoemde werken wordt van de bundel ook melding gemaakt in J.C. Arens: ‘Hooft en Juvenalis: een experiment in satire uit 1607’. In: SpL 4 (1960), p. 223-227, waar uit Elmeguidi's vertalingen geciteerd wordt.
- Het overlijden van Adriaen Lampsins is niet bekend, wel is bekend dat hij begraven was in de Adriaen Janszkerk te IJsselmonde. Dit blijkt uit de jaarrekeningen Kerkvoogdij uit 1682, inv. 171 SAR; “ontfangen vant graff int koor van de weledele heere Adriaen Lampsins heer van ijsselmonde de somme van 25 guldens en 4 stuivers“. Dit graf is helaas verloren gegaan bij de ingrijpende verbouwing van de kerk in 1923.
- Leenkamer 161, Lib. Hooge Overigheyt Cap. Altena fol. 14vso e.v.
- De Opregte Leidse Vrijdagsche Courant van 22-7-1701.
- Een kopie van dit portret bevindt zich nog in het Familie Archief Bichon, Stadsarchief Rotterdam toeg. 531, inv. 12.
- Bibliotheque Wallone, Leiden, “Liste de Eglises Wallone et ses pasteurs“
- M.W.L. van Alphen jr., Nieuw Kerkelijk Handboek 1907, bijlage Q, blz. 116.
- Mr. Hazewinkel - De Geschiedenis van Rotterdam.
- Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, door Dr. P.C. Molhuysen en Prof.Dr. P.J. Blok, Leiden 1911.
- Resolutien van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland 1737
- Dr.Ir. J.T.P. Bijhouwer, Nederlandsche Tuinen en Buitenplaatsen, Heemschut serie deel 18, vakgroep landschapsarchitectuur van de universiteit Wageningen
- Mr. H.C. Hazewinkel en C.A.A. de Graaf, Een achtiende eeuws plan voor stadhuisbouw, in het Rotterdams Jaarboekje van 1961.
- Het echtpaar Pieter Scholts en Anna Meulkes had behalve de hierboven genoemde dochter Ida ook nog een dochter Maria Scholts, gehuwd met Herman Cranevelt en een zoon Jochem Scholts, van wie Ida in 1738 verklaart, dat zij niet weet of hij nog in leven is.
- In het archief van de West-Indische Compagnie.
- Zie Elias’ Vroedschap van Amsterdam.
- Hamelberg I, blz. 182, noot 2
- Deze was gehuwd met Sara van Ruijven, zuster van Anna van Ruijven. De andere executeur Hermanus Storkwas gehuwd met Christina Kemp.
- Zie de West-Indische Gids 1939, blz. 35.
- Deze huwde later Margaretha van Munnikhoven, die 23 oktober 1815 als weduwe op Curaçao overleed.