"Weet u dat IJsselmonde een echt kasteel had? Nou meerdere zelfs, maar de laatste is door de eigenaar zelf afgebroken. Uit protest na een ruzie met de burgemeester..."
In IJsselmonde, op een steenworp van de Maas en naast de Adriaen Janszkerk, lag ooit een heus kasteel. De geschiedenis van het Huys Yselmonde, zoals het op veel oude kaarten nog staat vermeld, gaat terug tot in de 11e eeuw. Ook zouden we kunnen stellen dat er niet één kasteel is geweest, maar eigenlijk wel vier. In 2014 bijna vijf, maar die ging helaas niet door...
Het eerste Kasteel
Het kasteel bestond dus al in de 11e eeuw. Het werd in 1064 gebouwd door de bisschop van Utrecht, Willem I van Gelre. De bisschoppen van Utrecht wilde de handel over het water van de IJssel en de Merwe, zoals de Maas toen nog heette, controleren. Een kasteel op de kruising van de IJssel en de Merwe was daar het meest uitgelezen punt voor. Ook konden de bisschoppen zo meer tegenwicht bieden aan de Graven van Holland, waar ze al jaren mee in onmin leefden. De macht van de graven nam toe en dat zinden de bisschoppen maar niets.
De Hollandse graaf Dirk III (ong. 982-1032), die reeds meermalen in conflict was geweest met zijn leenheer de Duitse keizer was inmiddels gestorven evenals zijn zoon Dirk IV (ong. 1020-1044). Deze laatste was overleden zonder kinderen na te laten. Erfrecht voor broers bestond niet, maar toch volgde Floris I (ong. 1000-1061) hem rustig op. De Duitse keizer erkende de opvolging niet en volgens de leenwetten was het Hollandse leen dus vrij. Daarvan maakt de toenmalige bisschop van Utrecht, Willem van Gelre gebruik. Hij vraagt de Duitse keizer hem met Holland te belenen. Veel land was door Dirk III reeds in 1018 (na de slag bij Vlaardingen) aan de Utrechtse kerk ontnomen.
De Duitse keizer was Hendrik IV, hij had zijn vader, Hendrik III, als zesjarig kind opgevolgd toen die stierf. Zijn moeder, Agnes van Poitou, werd regentes maar die maakte er als Keizerin zo'n potje van dat de Duitse vorsten in opstand kwamen. Onder aanvoering van Anno, de aartsbisschop van Keulen en een boezemvriend van de Utrechtse bisschop, werd een plan bedacht om de minderjarige Keizer in handen te krijgen en zijn moeder af te zetten als regentes. Met de zogenaamde staatsgreep van Kaiserswerth in april 1062 kreeg Anno de jonge Hendrik IV in handen. Hij benoemde zichzelf tot regent van het Heilige Romaanse Rijk, maar zijn regeerperiode zou niet lang duren. Al in 1063 dwongen de andere Duitse vorsten hem om aartsbisschop Adalbert van Bremen als mede-opvoeder van de minderjarige keizer te aanvaarden. Vanaf 1068 vonden de eerste onenigheden tussen de bisschop van Keulen en de paus plaats. Anno's invloed aan het hof was tanende, maar duurde wel nog tot minstens 1072. Hij trad toen op als bemiddelaar in de Saksische opstand, inmiddels zonder verdere politieke ambities.
De spanningen tussen de graven van Holland en de Bisschop van Utrecht nam steeds meer toe. In 1070 waren de jonge graaf Dirk V en zijn moeder Gertrude van Saksen (de weduwe van graaf Floris I) verjaagd uit het graafschap West-Frisia, het latere Holland. Het gezag werd overgenomen door hertog Godfried ‘met de Bult’ en bisschop Willem van Utrecht. Graaf Robrecht ‘de Fries’ van Vlaanderen bood Gertrude asiel en trouwde zelfs met haar. Deze Robrecht dankte zijn bijnaam "de Fries" aan zijn actieve bemoeienis met West-Frisia.
Toen Dirk wat ouder werd wilde hij zijn graafschap terug. De eerste stap daartoe was een aanslag op hertog Godfried die hij samen met zijn stiefvader beraamde. Hertog Godfried, op het toppunt gekomen van zijn macht, werd op een nacht in februari 1076 in Delft door een sluipmoordenaar verrast. Volgens sommige geschiedschrijvers was het in Antwerpen, maar over dat hij verraderlijk werd vermoord zijn alle schrijvers het wel eens. "Daer hi ghinc ten heymelicheden..." zo vertellen ons de oudere schrijvers. Hetgeen in goed Hollands zeggen wil: Toen hij op het toilet zat. In alle gevallen een uitgezochte plaats om iemand op te zoeken, die je beslist alléén moet hebben.
Bisschop Willem stierf twee maanden later en werd opgevolgd door Koenraad van Zwaben. Uit vrees voor een aanval versterkte de nieuwe bisschop het kasteel in IJsselmonde. Hij liet er voorraden levensmiddelen opslaan en vestigde er een sterke bezetting. Dat was hard nodig, want Dirk V had na Godfrieds overlijden ook niet stil gezeten. Hij had ondertussen steun gekregen van Robert van Vlaanderen, die inmiddels met Dirks moeder was getrouwd. En daar bleef het niet bij, de zus van Robert was getrouwd met niemand minder dan Willem de Veroveraar, die in 1066 na de slag bij Hastings Engeland had veroverd. De nieuwe Engelse koning liet zijn neef niet in de steek en zond een aantal schepen naar Holland.
De Slag bij IJsselmonde
Op 8 juni 1076 trekt Dirk V, uitgerust met een leger van Robert van Vlaanderen en een kleine vloot van de Engelse koning, de Merwe op om allereerst het sterke slot van IJsselmonde te gaan veroveren. Bisschop Koenraad trekt hem tegemoet en voert zelf zijn leger aan. De beide rivalen ontmoeten elkaar bij Vlaardingen. Daar wordt het leger van Koenraad zo toegetakeld, dat hij niet anders kan dan hals over kop naar IJsselmonde te vluchten en zich daar te verschansen in het sterke slot. Dirk V laat hem geen tijd op adem te komen. Hij belegert het slot, schiet een regen van pijlen af, zware stenen uit de blijden beuken de muren en tenslotte, na zestien dagen zware strijd, slaagt hij erin het slot in brand te schieten. Koenraad moét dan de strijd opgeven. Hij vraagt en krijgt van Dirk V een vrije aftocht, echter op belofte, zich met Holland niet meer in te laten.
Na Koenraads vertrek verwoest Dirk het slot zo grondig, dat niemand meer weet waar het heeft gestaan. Allerlei verhalen doen in de volksmond de ronde. Zo zou men jaren geleden, bij baggerwerken in het Zuiddiep, achter de wasserij De Maas te IJsselmonde, op grondslagen zijn gestuit, en er zou zelfs een gouden munt te zijn gevonden. Enig bewijs hiervan is er nooit gekomen. Ook het verhaal, dat het kasteel in de Stormpolder zou hebben gestaan en dat deze polder zelfs zijn naam aan deze "bestorming" ontleent, blijft geheel en al onbewezen.
Zo eindigt dan, in het jaar 1076, op trieste wijze de historie van ons eerste slot.
Het verhaal over de slag bij IJsselmonde is ongeveer 40 jaar na dato voor het eerst op schrift gesteld door een monnik van de Abdij van Egmond. Het verslag in de Annalen van Egmond is, zoals bij veel middeleeuwse veldslagen, nogal summier. We lezen dat Dirk zoveel strijders om zich heen verzamelde als hij kon, dat hij met hulp van Robrecht het kasteel helemaal in de as legde, en dat veel mannen van de bisschop sneuvelden. Er worden er drie met name genoemd: Lambert de proost van Deventer, priester Wulmar uit Utrecht en een graaf Gerlach. Bisschop Koenraad werd gevangengenomen. Dirk V had hiermee wederom de macht over het graafschap West-Frisia1).
Later in de Middeleeuwen is het relaas uit Egmond door andere geschiedschrijvers overgenomen en uitgebreid. Of die uitbreidingen berusten op andere historische bronnen of op fantasie is niet met zekerheid vast te stellen. In de Rijmkroniek van Holland, geschreven rond 1280, wordt voor het eerst de deelname van de Vlaamse marine genoemd. Uit de Rijmkroniek is af te leiden dat de strijders over een degelijke uitrusting beschikten: “Men spreect noch an tot yselmonde, leghet noch menich halsberch inden gronde” (Men zegt noch steeds: bij IJsselmonde ligt menig maliënkolder op de rivierbodem).
Johannes de Beke maakt er halverwege de 14e eeuw helemaal een smeuïg verhaal van, met legers die met schitterende vaandels en schallende bazuinen op elkaar af stormen en elkaar met blijden en katapulten bestoken. In Beke’s Kroniek is het kasteel een imposant stenen gebouw met hoge torens en weergangen. Vermoedelijk is Beke’s voorstelling van zaken meer gebaseerd op de wijze waarop in de 14e eeuw werd gebouwd en gestreden dan op de 11e-eeuwse werkelijkheid. In de Bella Campestria, een kroniek die ook rond 1350 werd opgesteld, wordt de bijdrage van Robrecht de Fries benadrukt en wordt voor het eerst de datum van de slag vermeld: 8 juni 1076.
De Slag bij IJsselmonde markeerde het einde van een roerige episode in de geschiedenis van West-Frisia en Holland. Gedurende de 11e eeuw maakten zowel de graven van West-Frisia als de bisschoppen van Utrecht aanspraak op het gebied en waren er als gevolg hiervan voortdurend oorlogen en moordaanslagen. Na zijn victorie bij IJsselmonde zou Dirk V tot zijn dood, in 1091, in vrede over het graafschap blijven heersen.
Het tweede Kasteel
Vanaf 1076 waren de graven van Holland nu de heersers in deze streken, al moesten ze die macht ook delen met andere machtige edelen, zoals die van Putten en Egmond. Vooral Egmond is lang de leenheer van de landen van IJsselmonde geweest, totdat in de Bourgondische tijd, het Egmondse eigendom aan de grafelijkheid verviel.
De graven gaven aan hun vrienden en helpers in oorlogstijd stukken land in leen, meestal met de bedoeling, die stukken te bedijken en ze zo tot bruikbaar land te maken. De bedijker kreeg dan, als ambachtsheer, de landheerlijke rechten over het ingedijkte land, als tiendrecht, visrecht, jachtrecht, de zwaandrift, de lagere rechtspraak en dergelijke. Natuurlijk kostte dat bedijken ook veel geld en inspanning.
De ingelanden van zo'n polder kregen van de ambachtsheer op hun beurt weer stukken land in leen, waarvoor ze dan verplicht waren gezamenlijk de dijk te onderhouden. Ook moesten zij aan de ambachtsheer tienden te betalen. Zo kende men de korentienden, de smaltienden, die van andere gewassen werden geheven, de vlastienden, de krijtende tienden van levende have, enzovoorts.
Niet altijd woonde de ambachtsheer in zijn gebied. Hij stelde dan in zijn ambacht een schout aan, die in zijn naam zijn rechten uitoefende.
Door aankoop, huwelijk en erfrecht kwam de heerlijkheid Oost-IJsselmonde later in andere handen. In 1435 geeft Philips van Bourgondië het recht uit om dit land te bedijken. Na het aanleggen van de dijken en het droogleggen van de polder Oost-IJsselmonde wordt het een vruchtbaar land. De bedijkers kwamen er wonen op de hogere gedeelten en later ontstaan hoeven, komt er landbouw, visserij.
In 1474 werd Floris van Wijngaarden ambachtsheer van IJsselmonde. In 1483 herbouwd hij het kasteel, om het slechts 6 jaar later, tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, weer afgebrand te zien worden. In Floris van Wijngaerdens tijd waren deze twisten in hun laatste, hevige eindperiode.
In 1483 werd de Stichtse Oorlog beëindigd en was de Hoeksgezinde beweging in de minderheid. Deze neergang in aanhang was eigenlijk al ingezet na de dood van graaf Willem VI van Holland in 1417. De conservatief ingestelde Hoeken werden vanaf 1484 merendeels overheerst door de Kabeljauwen. In 1488 werd een commissie ingesteld om een nieuwe leider van de Hoeken te benoemen. De Hoekse beweging was het niet eens met de aanstelling door Maximiliaan van Oostenrijk van zijn zoon Filips de Schone van Bourgondië als regent der Nederlanden in 1482.
De belangrijkste edelen onder de Hoeken waren vooral de Brederodes. Het was dus niet verrassend dat uit die familie de nieuwe leider werd verkozen. De driekoppige commissie bestond uit Walraven II van Brederode, Jan van Naaldwijk en Zweder van Montfoort. De commissie twijfelde om Walraven II als leider te kiezen en dacht er aan om zijn studerende broer Frans te verzoeken het leiderschap op zich te nemen. Deze werd in Leuven bezocht en overgehaald om mee te reizen naar Sluis, waar veel Hoekse edelen hun toevlucht hadden genomen. Daar werd uiteindelijk besloten dat Frans de Hoeken mocht leiden. Hij bleek een jonge maar zeer bekwame aanvoerder te zijn. Dit zou de Jonker Franssenoorlog inluiden, de laatste oprisping van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, die van 1488 tot 1490 duurde.
Op 13 november 1488 vertrok een vloot van 43 koggen, met aan boord een aantal vendels2). Op 15 november voeren ze de Maas op en op 16 november landden ze bij Delfshaven, waar een grote groep aan land ging. Op 18 november nam deze groep via de Schiedamse Poort de stad Rotterdam in. Vanaf dat moment heerste er piraterij op de Maas en aansluitende rivieren en werd het omringende land rond Rotterdam geplunderd. In Rotterdam groeide Jonker Frans echter al snel uit tot een held. Door de oorlogen was de positie van Rotterdam in vergelijking met de omliggende steden enorm versterkt. Zo had het nabijgelegen Delft al zijn schepen verloren en Gouda de helft van zijn huizen. Dankzij Jonker Frans werd Rotterdam definitief een stad van betekenis in Holland3).
Half december 1488 vertrok een eskader van 700 manschappen naar Schoonhoven. Half januari werd deze stad verscheidene malen bestormd, maar deze pogingen tot inname mislukten totaal. De mannen onder bevel van Jonker Frans staken tijdens hun plundertochten in 1488 en 1489, toen zij bedreigd werden door hun vijanden, Delfshaven en Schoonderloo in brand. De Hoeken trokken vervolgens het eiland IJsselmonde op. Vele dorpen op het eiland IJsselmonde moesten hiervan de tol betalen, plunderend en brandschattend trokken de Hoeken over IJsselmonde.
Floris had dus de pech in de hoek te zitten, waar de klappen vielen en bovendien was hij een vurig Kabeljauw. Jonker Frans trok op naar IJsselmonde en Floris kon ternauwernood naar Dordrecht vluchten. Zijn pas gebouwde slot werd door Van Brederode zorgvuldig geslecht en als puinveld achtergelaten.
Maximiliaan van Oostenrijk kwam naar Holland en maakte plannen om Rotterdam te belegeren. Rond mei/juni 1489 werd Rotterdam omsingeld en belegerd door Jan III van Egmont met een leger van 25.000 manschappen. De stad werd niet terugveroverd en hield stand. De belegering had echter als tweede doel de vaarroutes af te sluiten en verdere plunderingen onmogelijk te maken. Toen Van Brederode zich ophield bij de Zeeuwse eilanden tijdens zijn strooptocht over de eilanden tot in de Zwijndrechtse waard, besloot Stadhouder Jan III van Egmont met een vloot richting Brouwershaven te varen en bracht daar in de zeeslag bij het gat van Brouwershaven de Hoekse vloot een gevoelige slag toe. Frans van Brederode raakte tijdens deze slag gewond, raakte te water en kon door de Kabeljauwse strijdmacht gevangen worden genomen. Met de gevangenname van Brederode en enkele andere aanvoerders was de Jonker Fransenoorlog voorbij. Frans van Brederode werd overgebracht naar Dordrecht en in afwachting van zijn berechting opgesloten in de Puttoxtoren4). Hij overleed in zijn cel aan zijn opgelopen verwondingen voordat hij berecht kon worden.
Ook over de plaats van dit tweede kasteel deden in het dorp IJsselmonde allerlei verhalen de ronde. Het zou gelegen hebben even voorbij de tegenwoordige begraafplaats aan de Benedenrijweg. Als bewijs werd aangehaald, dat er destijds nog een zeer oude oprit in de dijk bestond, die recht voerde naar het kasteel en men heeft inderdaad bij het ploegen op het land bij een pand aan de Benedenrijweg resten van muren aangetroffen. Ook verwees men naar de Stenen Kamer die voorkomt op de oude perkamenten kaart van Jan Jansz. Potter uit 1567. Dit zou een onderdeel van het toenmalige kasteel geweest zijn. Uiteraard alles zonder enige bewijsvoering aangekaart.
Het derde Kasteel
Dit keer duurde het minder lang dat IJsselmonde zonder kasteel bleef. Op 23 december 1540 wordt Hendrik van Merode (1505-1564) met de heerlijkheid Oost-IJsselmonde beleend. Hij was Vrijheer van Pietersheim en heer van Herlaar, Ambachtsheer van Oost-IJsselmonde. Hendrik was de zoon van Richard IV van Merode (1460-1523) en Margaretha van Horne. Hij trouwde op 30 mei 1525 met Francisca van Brederode (1500-1553), zij was Vrouwe van Ridderkerk. Francisca was de dochter van Walraven van Brederode (1462-1531) en Margarethe van Borselen (1472-1507). Door het huwelijk met Francisca van Brederode kwam het Ambacht Ridderkerk in het bezit van Hendrik van Merode. Als Heer van Ridderkerk was hij ook in het bezit gekomen van de vistienden op de Merwe tot aan IJsselmonde.
Het Oostambacht van IJsselmonde kwam op 24 december 1540 door aankoop in bezit van Hendrik. In het leenregister wordt vermeld: "Jonkheer Heynderick van Merode, heer van Peetersem, hulde door meester Cornelis Barthouts, griffier van de lenen van de grafelijkheid, zijn rentmeester, na overdracht door Joost van Wingerden en zijn zoon Floris van Wingerden, te lossen met een jaarrente van 23 lb. groot Vlaams per jaar, de penning 16, door hem verkocht uit de helft van de tienden, leen van Althena, ten behoeve van zijn zwager Willem van Yselsrevn en zijn dochter jonkvrouwe Margriete van Wingaerden (fol. 645v)". Op 6 oktober 1542 doet Joost van Wingaerden, mede namens zijn vrouw Martyna van der Heyde en zijn zoon Floris afstand van het recht van lossing en op 27 april 1545 wordt de Merode eigenlijk pas echt Ambachtsheer: "Heer Heynderick, heer van Merode en Petersem, nadat wijlen Joost van Wijngerden van alle rechten afstand had gedaan".
Waarschijnlijk geïnspireerd door alle verhalen die op IJsselmonde rond gingen, besloot hij in 1550 een kasteel te bouwen op het dorp IJsselmonde, nabij de kerk aldaar. Hiernaast lag IJsselmonde afgelegen van zijn overige kastelen, die bij Petersheim en Lanaken waren gesitueerd, reden genoeg om ook zijn noordelijke bezittingen te beschermen met een versterking.
Gedurende 114 jaar zouden de De Merode's de scepter zwaaien over IJsselmonde. Met Ferdinand Filips van Merode-Pietersheim (1626-1653), kwam er al enigszins de klad in. Hij werd zelf beleend met Oost-IJsselmonde toen hij slechts 13 jaar en onmondig (minderjarig) was. Ferdinand zou zelf overlijden op de jonge leeftijd van 27 jaar, twee kleine kinderen, zoon Franciscus en dochter Isabella, achterlatend. Op 3 november 1653 werd Franciscus door het overlijden van zijn vader op ongeveer 6 jarige leeftijd al ambachtsheer van (Oost) IJsselmonde, maar zou zelf slecht drie jaar later ook al zeer jong sterven. De volgende in lijn was dus zijn zus Isabella, zij was 7 jaar toen zij het stokje over mocht nemen. In 1664 wordt het Oostambacht IJsselmonde door haar verkocht. Mogelijk ingegeven door financiële problemen na het vroegtijdig overlijden van haar vader en broer. In 1665 trouwt zij met haar volle oom Maximiliaan van Merode-Pietersheim (1627-1675), mogelijk om de overige erfbezittingen (Markizaat Westerloo e.d.) in de familie te houden. Oom Maximiliaan was overigens wel betrokken geweest (mogelijk toen nog als haar voogd) bij de verkoop van het ambacht Oost-IJsselmonde.
In 1664 koopt de Zeeuw Adriaen Adriaensz. Lampsins (1636-1682), ridder, de ambachtsheerlijkheid en het kasteel van Oost-IJsselmonde. Dit gebeurd na de afgifte van een akte waarin Philips Rijkenwaert, heer van Tiberschamps, op last van Maximiliaan, vrijbaanderheer en graaf van Merode (de oom van Isabella dus), de verkoop verklaart. De akte van transport, van de verkoop van de ambachtsheerlijkheid van Oost-IJsselmonde met het kasteel en verdere toebehoren door de gevolmachtigden van de graaf en gravin van Merode (Isabella Franchoise de Merode) aan ridder Adriaen Lampsins, wordt op 5 juli 1664 verleden voor notaris Peeter van den Dunghen te Brussel. Adriaen Lampsins koopt de heerlijkheid Oost-IJsselmonde, met inbegrip van het kasteel, meubilaire goederen enz. voor een bedrag van ƒ 108.000,-.
In 1664 worden de allodiale5)6) goederen in de heerlijkheid, die Adriaan Lampsins heeft gekocht van de curatoren over de markiezin van Westerloo getaxeerd door schout en heemraden van IJsselmonde en brengen zij hier een taxatierapport van uit. Als koopman en Zeeuw wilde hij natuurlijk wel weten of hij een goede koop had afgesloten. In 1666 volgt dan tenslotte de staat van liquidatie van de koopsom van de ambachtsheerlijkheid tussen Adriaen Lampsins en mr. Henrick van Erckel, gemachtigde van Maximiliaen graaf de Merode (inmiddels echtgenoot en gemachtigde van Isabella de Merode). De Zeeuw had een goede koop gedaan.
Zoals op de tekening van Roelant Roghamn is te zien was het kasteel in die tijd nog een robuust middeleeuws kasteel zonder franje of wat dan ook. De tijden waren inmiddels veranderd en veel kastelen aan het einde van de 16e eeuw werden al gebouwd als meer luxe buitenhuizen zoals we die van tegenwoordig nog wel kennen. Een luxe buitenhuis wat eigenlijk alleen nog in naam kasteel heette.
Dat wilde Adriaen Lampsins dus ook.
Het vierde Kasteel
De nieuwe eigenaar van Oost- IJsselmonde bezorgt het kasteel een nogal roemloos einde. Geen glorievol einde na felle en verbeten strijd, geen eervol sneuvelen door de wrekende hand van een sterkere tegenstander, neen, het slot werd eenvoudig afgebroken, omdat het de heer Lamsins in haar huidige staat niet beviel. Nuchterder kan het al niet. Op dezelfde plek, op de funderingen van het oude, liet hij een ander kasteel bouwen naar zijn eigen smaak. Dit werd het vierde, en laatste, kasteel van IJsselmonde. Het nieuwe slot had een vierkant tot grondslag. In het midden stond een vierkant gebouw en aan de hoeken waren achtkantige torens aangebracht.
Lang heeft ridder Lampsins niet van zijn nieuwe onderkomen kunnen genieten, eind 1681 overlijdt hij en in 1685 verkoopt zijn weduwe, Maria Hooftman, het ambacht en kasteel aan de Rotterdamse notabele Jean de Mey. Bij arrest van het Hof van Holland wordt de koop uiteindelijk bevestigd, want de verkoop schijnt niet zo vlot verlopen te zijn, te oordelen naar de verschillende processen, die over deze kwestie zijn gevoerd.
Jean de Mey was afkomstig uit een oud Vlaams geslacht wat haar fortuin had vergaard in de suiker- en wijnhandel. De Mey was burgemeester van Rotterdam en ook bewindhebber van de VOC en WIC. Hij bewoonde het kasteel niet en gebruikte het net als zijn voorgangers alleen als buitenplaats en zomerresidentie. Hij woonde zelf aan de Boompjes, zoals alle rijke stinkerds toen.
In 1721 overleed Jean de Mey eveneens zonder kinderen na te laten en verviel het ambacht Oost IJsselmonde inclusief het kasteel aan zijn twee achternichten, Johanna en Cornelia Hechtermans.
Bij het overlijden van Johanna in 1724 kwam het Ambacht en Kasteel in haar geheel in het bezit van Cornelia die gehuwd was met Claes Bichon. Zo kwam het kasteel en ambacht in handen van de familie Bichon, die zich later Bichon van IJsselmonde ging noemen. De Bichons waren oorspronkelijk afkomstig uit Blaye nabij Bordeaux en hadden carrière gemaakt en hun fortuin vergaard in de VOC als stuurmannen en later als schippers en bevelhebbers. De Bichons bleven bijna 200 jaar lang ambachtsheren van IJsselmonde en Kasteelheer van IJsselmonde tot aan de sloop ervan in 1900.
De sloop van het kasteel was het gevolg van een conflict tussen de toenmalige ambachts- en kasteelheer van IJsselmonde, Cornelis Johan Adriaan Bichon van IJsselmonde en de burgemeester van IJsselmonde Pieter Frederik van Slijpe over het eigendom van het Veerdam. Bichon won alle rechtszaken glansrijk, maar wilde daarna weg uit IJsselmonde. Hij schonk alle landerijen aan de gemeente IJsselmonde, liet het kasteel afbreken en verhuisde naar Arnhem. Hij bleef IJsselmonde wel met een warm hart volgen gezien de vele correspondentie die hij nog met veel bewoners en functionarissen in het dorp voerde. Zijn zoon René was vanaf 1923 titulair de laatste ambachtsheer van IJsselmonde.
Locatie(s)?
Maar waar lag het kasteel nu eigenlijk? Waar het eerste kasteel uit de 11e eeuw lag, dat weten we niet precies, maar alle overige kastelen zijn op elkaar gebouwd op de locatie naast de Adriaen Janskerk in Oud IJsselmonde. In tegenstelling tot alle verhalen die jaren en soms eeuwen na de slag bij IJsselmonde op papier zijn gezet, zal het eerste kasteel niet meer geweest zijn dan een Donjon7) omcirkeld met houten palissade versterkingen, i.p.v. een groot stenen middeleeuws kasteel. Na het afbranden ervan zal er weinig van overgebleven zijn.
Tijdens de grootschalige opgraving in 1972 (voorafgaand aan de dijkverzwaringen in IJsselmonde in het kader van de Deltawerken) vond een onderzoek naar de oude funderingen van het in 1900 gesloopte kasteel plaats. Daarbij kwam aan het licht dat veel van de verhalen die in het dorp rondgingen, niet op waarheid berustten. Tijdens de opgraving werd vrij nauwkeurige de fundatie in de vorm van een rechthoek van het kasteel van Oem van Wijngaarden (kasteel 2) aangetroffen. Vanaf 1483 hebben alle kastelen dus op de plek naast de Adriaen Janszkerk gestaan. Het kasteel lag ongeveer in de driehoek tussen de kerk, de oude pastorie en de Willem van Gelderstraat, die overigens is vernoemd naar de allereerste bouwer van het kasteel. Het Koetshuis is eigenlijk het enige wat ons nog herinnerd aan het Kasteel, je kan daar zelfs nog een klein stukje van de kademuur van de gracht zien. In 2014 had de Rotterdamse ondernemer Jan Vlot nog verregaande plannen om het kasteel te herbouwen, maar daar is het helaas nooit van gekomen.
Noten:
- West-Frisia (West-Friesland) is het latere Graafschap Holland, hemelsbreed wat nu Noord- en Zuid-Holland tezamen is.
- Een vendel was een eenheid van ongeveer 800 tot 1000 manschappen.
- Op 10 september 1866 eerde Rotterdam hem door een straat naar hem te vernoemen, de Jonker Fransstraat. Op 17 juli 1953 kwam daar ook nog het nabijgelegen Frans Jonkerhof bij.
- De Puttoxtoren stortte in 1607 in en werd daarna in zijn geheel geslecht, op deze kaart is dat de meest linker toren.
- Een allodium was tijdens het ancien régime (zie noot 6) een onroerend goed dat geen leengoed was en waarover bij erven geen belasting hoefde te worden betaald. Een andere benaming is zonneleen of eigengoed.
- Met het ancien régime (Frans voor oud stelsel of oud systeem) wordt de periode aangeduid waarin het Franse koninkrijk door absolute vorsten werd geregeerd, vóór de Franse Revolutie van 1789.
- Een donjon is een middeleeuwse versterkte woontoren, al dan niet gebouwd op een motte. De eerste donjons waren van hout; later werden ze gebouwd met stenen uit een steengroeve of in baksteen. De naam is afkomstig van het Gallo-Romaanse woord dominionem (op zijn beurt weer afgeleid van het Latijnse dominium/dominus) en betekent zoiets als "(huis van de) Heer".