Mr. Eelco Nicolaas van Kleffens

door A.E. Kersten

Eelco Nicolaas van Kleffens (Heerenveen 17-11-1894 - Almoçagême (Portugal) 17-6-1983) was diplomaat en minister van Buitenlandse Zaken. Hij was de zoon van Henricus Cato van Kleffens, officier van justitie, en Jeanetta Fresina Veenhoven. Gehuwd op 4-4-1935 met Margaret Helen Horstmann. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

Van Kleffens volgde in zijn jeugdjaren zijn vader langs diens standplaatsen als substituut-officier van justitie van Heerenveen naar Groningen en Den Haag. Ondanks een zwakke gezondheid voltooide hij moeiteloos in 1913 zijn gymnasiale studie aan het Gymnasium Haganum; vervolgens ging hij in Leiden rechten studeren. In 1919 sloot hij zijn academische studie af met een promotie bij jhr. M.J.M, van Eysinga op het proefschrift De internationaalrechtelijke betrekkingen tusschen Nederland en Japan: 1605-heden. Teneinde zich beter op zijn toetreding tot de consulaire dienst voor te bereiden had Van Kleffens sinds 1917 ook colleges gevolgd aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam. Na een stageperiode (1918 - 1919) bij het consulaat-generaal in Londen koos hij echter voor een post bij de juridische afdeling van de pas opgerichte Volkenbond. Na nauwelijks twee jaar aanvaardde hij in 1920 een functie bij het
directiesecretariaat van de Koninklijke/ Shellgroep in Londen.

Na dit wervelende begin nam Van Kleffens' loopbaan in 1922 een belangrijke wending; hij trad, om te beginnen als souschef van de afdeling juridische zaken, in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken, een dienstverband dat hij tot 1958 zou continueren. Van 1929 tot zijn benoeming tot gezant in Bern in augustus 1939 was Van Kleffens chef van de afdeling diplomatieke zaken. Maar het vertrek naar Zwitserland ging niet door omdat hij als partijloze in het kabinet-De Geer minister van Buitenlandse Zaken werd. Tot dan toe was van Kleffens' invloed op de buitenlandse politieke besluitvorming aanzienlijk geweest. Hij was nauw betrokken bij de onderhandelingen met België over de herziening van de verdragen van 1839 en bij de wording van het zg. plan-Snouck Hurgronje (1936), dat na het opgeven van de collectieve veiligheid van de Volkenbond het neutrale Nederland enige zekerheid inzake zijn territoriale integriteit trachtte te verschaffen. Een zekere vernieuwing van de diplomatieke dienst zette hij in gang door de sociaal beperkte rekrutering enigszins te doorbreken.

Van Kleffens' ministerschap wordt gekenmerkt door een zeker dualisme. In de periode september 1939 tot 10 mei 1940 stelde hij zich op als een rechtlijnig verdediger van de academische neutraliteit tegenover de belligerenten. Elke schending van het Nederlandse grondgebied beantwoordde hij met krachtige diplomatieke protesten. Tegenover de draconische Britse interpretatie van de contrabandebepalingen stelde hij zich op als een niet-aflatend verdediger van de rechten der neutralen. Dit legalistisch beleid gaf hem in Britse kringen de roep geen oog te hebben voor de ernst van de Duitse dreiging tegenover Nederland. Zijn weigering enige ruimte te creëren tot het maken van militaire afspraken voor de eventualiteit van Duitse agressie versterkte die reputatie, evenals de door hem geïnitieerde bemiddelingspogingen, die in Londen weinig gunstig onthaal vonden, omdat ze Duitsland in de kaart leken te spelen. Veel inzicht in het dreigende karakter van de internationale situatie en de precaire positie van Nederland toonde Van Kleffens ook binnenkamers niet tegenover de vertegenwoordigers van de potentiële bondgenoten tegen Duitsland. Hij meende echter door deze houding de kans Nederland buiten de oorlog te houden het best te dienen.

Op 10 mei 1940 vertrok hij onmiddellijk na de oorlogsverklaring aan Duitsland met minister Ch.J.I.M. Welter naar Londen om de Britse regering hulp te vragen. Nadat duidelijk was geworden dat de oorlog van lange duur zou zijn, trof Van Kleffens met de Britse regering een regeling voor de tijdelijke vestiging van de Nederlandse regering in Londen. De Japanse dreiging tegenover Nederlands-Indië wilde hij aanvankelijk door voortzetting van een politiek van zelfstandigheid en neutraliteit weerstaan, maar geconfronteerd met de Japanse opdringing naar Zuidoost-Azië en Japans vasthoudendheid in zijn economische eisen tegenover Nederlands-Indië stemde hij in oktober 1940 in met samenwerking met de Britten en Amerikanen in het Verre Oosten ter voorbereiding van de verdediging tegen een Japanse aanval. Van Kleffens raakte meer en meer doordrongen van de essentiële betekenis van deze samenwerking, maar het was hem, evenals gouverneurgeneraal jhr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, een doorn in het oog dat Nederlands-Indië in de geallieerde samenwerking in het Verre Oosten, evenals in Europa, politiek slechts een ondergeschikte rol konden spelen.

Voor de respectering van de positie van de niet-grote mogendheden in de coalitie van geallieerden zette Van Kleffens zich met verve onder hantering van vooral juridische argumenten in. In artikelen in The Times (1943) bestreed hij de opvatting dat er in de naoorlogse wereld geen plaats zou zijn voor kleine staten. Tegen de in hoofdzaak Brits-Amerikaanse plannen eerst voor de United Nations Relief and Rehabilitation Administration (najaar 1943) en voor de United Nations Organisation (Dumbarton Oaks-voorstellen van november 1944) verzette hij zich, omdat daarin een leidende en dominerende rol voor de Grote Vier was voorzien, die in zijn ogen niet strookte met het beginsel van de gelijkheid der soevereine staten. Dit strijden voor de toepassing van het beginsel van de principiële gelijkheid der staten impliceerde niet dat Van Kleffens geen oog had voor de toenemende interdependentie in de internationale betrekkingen. Zijn veranderende inzichten leidden tot twee belangrijke voorstellen inzake de naoorlogse veiligheid en de behandeling van Duitsland. Voortbouwend op ideeën die de Noorse minister van Buitenlandse Zaken Trygve Lie eind 1940 had gelanceerd, ontwikkelde Van Kleffens een plan voor een mondiaal stelsel van regionale veiligheidsorganisaties, waarin, behalve de landen uit zo'n - rond oceanen gelegen - regio, ook steeds Groot-Brittannië en de Verenigde Staten zouden deelnemen.

De geloofwaardigheid van het hele bouwwerk steunde op Amerikaanse deelneming, omdat volgens Van Kleffens de Europese staten onderling het veiligheidsprobleem niet konden oplossen. Ondanks aanvankelijk positieve reacties van Amerikaanse kant raakte dit plan voor onder meer een Noordatlantisch pact avant la lettre in vergetelheid, omdat de Grote Vier de voorkeur gaven aan een mondiaal veiligheidsstelsel.

Over de naoorlogse behandeling van Duitsland ontwikkelde Van Kleffens al vroeg voorstellen. Uitgangspunt daarbij was dat aantasting van de Duitse territoriale integriteit moest worden vermeden. Naast bestraffing van de voornaamste schuldigen aan de oorlog, ontwapening en beperkte herstelbetalingen moest ter voorkoming van nieuwe Duitse agressie op langere termijn controle op de produktie en import van drie voor de moderne oorlogvoering onontbeerlijke Produkten worden uitgeoefend, nl. op ijzer, staal en stikstof. Ook de andere landen zouden in zo'n controleplan moeten participeren. Ook dit plan kreeg bij de voorbereiding van de naoorlogse Duitslandpolitiek van de grote mogendheden geen aandacht. Voor de gedachte het Duitse gevaar te beteugelen door inpassing van Duitsland in een groter internationaal verband waarin het niet de boventoon kon voeren, vond Van Kleffens aanvankelijk steun binnen het kabinet. Naarmate echter de oorlog vorderde, neigden meer ministers naar het standpunt van minister van Financiën J. van den Broek, dat de schade die Duitsland in Nederland aanrichtte alleen door annexatie van Duits grondgebied kon worden gecompenseerd. Ook Van Kleffens raakte in de winter 1944/1945 hiervan overtuigd en bleef ook in de naoorlogse periode een fervent voorstander van annexatie, ook nadat duidelijk was geworden dat de Grote Vier hiervan niets wilden weten.

In tegenstelling tot andere ministers uit de Londense ballingschap bleef Van Kleffens het vertrouwen van koningin Wilhelmina gemeten ondanks vele diepgaande meningsverschillen, onder meer over het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie (1942) en het herstel van de betrekkingen met het Vaticaan (1943). In februari 1945 wees hij het premierschap af en weigerde hij onder een andere premier dan P.S. Gerbrandy te dienen. In het eerste naoorlogse kabinet-Schermerhorn-Drees keerde hij als enige vooroorlogse minister terug, zij het dat hij gesecundeerd werd door minister zonder Portefeuille J.H. van Roijen, de diplomaat die in het verzet zijn sporen had verdiend.

Na de oorlog kwam Van Kleffens te staan voor problemen van heel andere aard. Niet het voornaamste, maar wel het neteligst was de kritiek op het gedrag van leden van de diplomatieke en consulaire dienst bij de vluchtelingen uit bezet Nederland. Een commissie o.l.v. zijn jeugdvriend R.P. Cleveringa stelde een onderzoek in en bracht een en ander tot zijn ware proporties terug. Veel meer zorgen baarde het hem dat Nederland geen invloed kon uitoefenen op de grote Europese vraagstukken: sinds mei 1945 was de behandeling van Duitsland het monopolie van de Grote Vier. Zolang de Verenigde Staten naar voortzetting van de samenwerking met de Sovjet-Unie streefden, was realisering van de door Van Kleffens voor Nederland beoogde internationale positie niet mogelijk. De ontwikkelingen in Indonesië eisten spoedig Van Kleffens' aandacht. Tegenover een grotere vastbeslotenheid van de regering erkenning van de opstandige Republiek Indonesië
slechts op zeer stringente, aan Nederland bindende voorwaarden te verlenen, stelde Van Kleffens, eerst als minister, daarna als vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad en ten slotte sinds juli 1947 als ambassadeur te Washington, dat, behalve het juridische gelijk van Nederland, voor het welslagen van het Nederlandse beleid de bereidheid van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten tot steun tegenover de Republiek minstens zo belangrijk was. In Washington raakte Van Kleffens ook nauw betrokken bij de besprekingen die in juli 1948 na de ondertekening van het verdrag van Brussel (maart 1948) begonnen waren over een Amerikaanse garantie voor de Europese veiligheid. Bij de opstelling van het Noordatlantische Pact wist hij een belangrijke rol te spelen in het vinden van compromisoplossingen en het nuanceren van formuleringen. De ondertekening van het pact in april 1949 betekende een late, aan de context van de Koude Oorlog aangepaste realisering van Van Kleffens' plan voor een regionale veiligheidsorganisatie.

Na tien zeer drukke jaren vroeg Van Kleffens in 1950 een kalmer post en hij werd gezant in Lissabon. Maar in 1956 volgde alweer zwaardere functies: van 1956 tot 1958 permanent Nederlands vertegenwoordiger bij de Noordatlantische Verdrags-organisatie (NAVO) en de Organisatie van Europese Economische Samenwerking (OEES) te Parijs en van 1958 tot 1967 ten slotte vertegenwoordiger van de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) te Londen. In 1967 kon Van Kleffens terugzien op een respectabele loopbaan, waarin hem het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (1954/ 1955), de titel van minister van Staat (1950) en een aantal eredoctoraten ten deel waren gevallen. De door hemzelf zo begeerde parel in de kroon van rechter in het Internationale Hof van Justitie ontging hem echter. Van Kleffens blonk als minister en diplomaat vooral uit door zijn scherpe affiniteit voor internationale ontwikkelingen en door zijn creativiteit in het aandragen van oplossingen, hoewel hun uitvoerbaarheid verminderd werd door een grote dosis aan legalisme. In die zin wist hij zich
nimmer volledig los te maken van de Nederlandse diplomatieke stijl uit het interbellum, waarin het nationaal belang, gekleed in het gewaad van het internationaal recht, werd gediend. Zijn kwaliteiten als onderhandelaar worden verschillend beoordeeld. Sommigen prijzen zijn tact en gevoel voor timing, anderen leggen meer de nadruk op zijn soms stugge, naar het kribbige neigende gedrag wanneer de besprekingen anders liepen dan hij wenste. Binnen dezelfde perken valt de beoordeling van zijn persoonlijkheid: tegenover de warmvoelende mens voor zijn naaste medewerkers en de toegenegen trouw aan zijn vrienden stond de voor anderen koele, afstandelijke en soms hautaine Van Kleffens.

Kwartierstaat:

Klik op de afbeelding voor een grotere weergave...

Bronnen:

  1. Auteur: A.E. Kersten. Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989).
  2. Collectie-Van Kleffens 1940-1950 in Archief ministerie van Buitenlandse Zaken; particulier archief in bezit mw. M.H. van Kleffens-
    Horstmann, maar zal t.z.t. naar Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage overgebracht worden. Dagboeken 1943-1945 in Rijksinstituut voor
    Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.
  3. 'L'Académie de droit international en 1923 et avant', in Grotius. Annuaire International pour l'année 1924, 17-42; 'The Hague Academy of
    International Law', in The British Year Book of International Law 1925, 172-184; The rape of the Netherlands (Londen, [1940]) met versch.
    vert.; 'If the Nazis flood Holland', in Foreign Affairs 22 (1943-1944) 543-551; The other side of the medal. Addresses delivered dwing the
    discussions of the Indonesian question in the Security Council of United Nations (July 31 -August 26, 1947) [New York, 1948]; 'Regionalism
    and political pacts. With special reference to the North Atlantic Treaty', in The American Journal of International Law 43 (1949) 666-678;
    Sovereignty in international law. Five lectures', in Recueil des Cours Académie de droit international 82 (1953) 1 - 131; 'La place du droit dans
    les relations internationales', in Revue générale de droit international public 59 (1955) 456 - 463; 'The case for European integration: Political
    considerations', in European integration. Ed. by C. Grove Haines (Baltimore, 1957) 80-96; 'Over zes brieven uit het bezit van Hugo de Groot',
    in Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (1960). Afd. Letterk. NR: 23,447-491; Hispanic law until the end
    of the Middle Ages. With a note on the continued validity after the fifteenth Century of medieval Hispanic legislation in Spain, the Americas,
    Asia and Africa (Edinburgh, 1968); De Zonnewijzer (Haarlem, 1970-1973) I en II; ambtelijke stukken in Documenten betreffende de
    buitenlandse politiek van Nederland 1919-1945. Bew. door J. Wortring, W.J.M. Klaassen, A.F. Manning en A.E. Kersten ('s-Gravenhage,
    1976- . dl.) en Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Uitg. door S.L. van der Wal †, P.J.
    Drooglever, M.J.B. Schouten ('s-Gravenhage, 1971-dl.); Belevenissen I: 1894-1940 en Belevenissen II: 1940-1958 (Alphen a/d Rijn,
    1980-1983). Besprekingen in BMGN 98 (1983) 253-256 en Internationale Spectator 37 (1983) 790-791.
  4. Behalve literatuuroverzicht t.z.v. de Nederlandse buitenlandse politiek in Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Onder red. van D.P.
    Blok [et al.] (Haarlem, 1982) XV, 463 en 485-486: L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage,
    1982) X; A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in ballingschap. Groei en verandering van een ministerie 1940-1945 (Alphen a/d Rijn, [1981]);
    H.N. Boon, in Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1984, 210-215; G. van Roon, Kleine landen in crisistijd. Van
    Oslostaten tot Benelux, 1930-1940 (Amsterdam [etc.], 1985); H.P. Waalwijk, Whitehall en Plein. De betrekkingen tussen Groot-Brittannië en
    Nederland 1930-1940 (Amsterdam [etc.], 1985).
  5. ANP Historisch Fotoarchief
  6. National Portrait Gallery, London
Bekende gezichten
Previous reading
Rigardus Rijnhout, “De Reus van Rotterdam”
Next reading
Overzicht van de gebeurtenissen tijdens de oorlogsdagen van mei 1940